Eind 2021 verscheen een Nederlandse vertaling van Stefan Zweigs biografie Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam. Nog steeds een actueel boek, want het gaat in feite over de triomf en tragiek van de rede in Europa.
Door Pieter van der Hoeven
Toen de eerste Duitse druk in 1934 uitkwam, was de Joodse auteur Zweig zijn geboorteplaats Wenen ontvlucht voor het oprukkende nazisme en hij vond in Erasmus ‘een vereerd meester uit een andere eeuw’ en een medebanneling, wiens ‘droom van broederschap ook werd verscheurd’. Hij schrijft dan ook dat Erasmus ‘van alle schrijvende en scheppende vormgevers van het Avondland de eerste bewuste Europeaan was, de eerste strijdbare voorvechter van de vrede, de meest welbespraakte advocaat van een humanistisch ideaal waarin ruimte bestaat voor uiteenlopende geestelijke stromingen’.
Zo vinden de schrijver en zijn hoofdpersoon elkaar over de eeuwen heen in hun afkeer van fanatisme en hun vertrouwen in een cultuur van kosmopolitisme en redelijkheid. En omdat Zweig hier eigenlijk ook een autobiografie schreef, herkent de gelijkgestemde lezer gemakkelijk hun tijdloze idealen en zorgen. Thomas Huttinga sluit zijn nawoord bij de Nederlandse vertaling terecht af met: ‘Want, zoals Zweig in de inleiding van dit boek schrijft, ‘aan de haat kan het fanatisme zijn misdadige vlam het makkelijkst ontsteken’. Aan ons de opdracht om deze vlam van het fanatisme te blijven bestrijden.’
Er zijn meer biografieën over de bekendste Nederlandse humanist geschreven en veel uitgebreidere; begin 2021 verscheen bijvoorbeeld nog Erasmus: dwarsdenker van Sandra Langereis. Zweig is een gewetensvol schrijver, die echter deze biografie kleurt vanuit zijn – en Erasmus’ – eigen idealen en waarden. Zijn boek is dus wellicht minder wetenschappelijk, maar geeft beslist een goed beeld van Erasmus en diens tijd en is daarbij mijns inziens een bron van inspiratie voor wie zoekt naar een symbool voor Europese waarden.
Erasmus was niet alleen humanist, maar zeker ook christen. In Zweigs woorden: ‘Niet de heiligenverering, bedevaartstochten en het eentonig voordragen van psalmen, niet de theologische scholastiek met zijn onzalige ‘judaïsme’ maken van de mens een christen, maar zijn innerlijke deugdzaamheid, zijn menselijke en christelijke levenshouding.’ Deze Erasmiaanse interpretatie van een christen als een ethisch goed, verantwoord mens met oog voor anderen maakt Erasmus voor Zweig en ook nog voor onze tijd interessant, maar maakte hem tevens gevaarlijk voor de machthebbers en de kerk in zijn eigen tijd. Die zagen immers het christendom veelal als een middel om geld en macht te verwerven.
Het valt op dat de Jood Zweig Erasmus volgt in zijn formulering over ‘onzalig judaïsme’. Zo’n uitdrukking had hij natuurlijk kunnen opvatten als antisemitisme, maar hij zag er blijkbaar geen reden in om Erasmus te veroordelen. Net als Erasmus beoordeelde hij mensen naar hun oprechte bedoelingen en teksten niet naar hun letter, maar naar hun geest.
De lof der zotheid is van alle werken van Erasmus tegenwoordig nog het bekendst gebleven. Stultitia, de zotheid als persoon, neemt het woord onder het motto ‘alleen een leven in dwaasheid is een aangenaam leven’. In een cabaretachtige scherts maakt de zotheid de drogredenen van allerlei soorten leraren belachelijk en hekelt zij wereldse en kerkelijke machthebbers die uit eigenbelang hun onderdanen ellende aandoen. Deze humoristische aanpak moet lezers aanzetten om over hun misstappen na te denken zonder ze openlijk te hoeven bekennen, maar – merkt Zweig op – geeft Erasmus zelf ook meer ruimte zijn kritiek en zijn ideeën openlijk te etaleren.
Die ideeën over het afwijzen van fanatisme, van vrede en verdraagzaamheid droeg Erasmus steeds in woord en daad uit en daarmee bereikte hij de triomf uit de titel van de biografie. Zijn mening werd in hoge kringen in heel Europa gevraagd en gehoord. Maar helaas werden zijn ideeën ook Erasmus’ tragiek in zijn botsing met de kerkhervormer Maarten Luther, die wel veel van de inzichten van Erasmus deelde, met name over misstanden in de katholieke kerk, maar die zijn mening fanatiek en minder vredelievend en verdraagzaam over de bühne bracht. En zo ziet Zweig hoe een ‘vuurzee’ een einde maakt aan de ‘milde glans van menslievendheid die Europa verlicht’.
Er is ook een theologisch twistpunt tussen de beide hervormers Erasmus en Luther, namelijk aangaande de vrije wil. De humanist Erasmus is zich ervan bewust dat veel dingen de mensen zomaar overkomen, maar daarbinnen hebben mensen de mogelijkheid en de verantwoordelijkheid om volgens hun vrije wil het juiste te kiezen en daarmee hun leven waarde te geven en genade te verdienen. God laat in die visie zijn genade dus afhangen van de goede werken van een mens en juist die gedachte is onverdraaglijk voor de augustijn Luther: een mens heeft geen vrije wil, hij of zij is al dan niet voorbestemd tot genade en die voorbestemming bepaalt of zijn of haar daden goed of slecht zijn.
Als Erasmus mensen een vrije wil toekent, dragen zij daarmee volgens hem dus ook verantwoordelijkheid en hij, ‘de grote praeceptor mundi’ (leermeester der wereld), benadrukt telkens dat mensen moeten leren hun verantwoordelijkheid voor anderen te laten voorgaan op hun eigenbelang. Hoe meer macht en invloed iemand heeft, des te zwaarder weegt die verantwoordelijkheid. In die zin is scholing en vorming volgens Erasmus dus niet waardevrij, maar moet ze bijdragen aan innerlijke deugdzaamheid.
Zweig besteedt meer aandacht aan Erasmus’ streven naar vrede dan aan de trits: vrije wil – verantwoordelijkheid – vorming. Wel noemt hij het een ‘tragische misvatting van de humanisten, dat de ontwikkelde, beschaafde mens niet meer tot grof geweld in staat zou zijn’. En Zweig merkt teleurgesteld, haast verwijtend, op dat Erasmus geen democraat was en zijn hele leven vrijwel uitsluitend omging met ontwikkelden in heel Europa, waardoor hij weinig contact zou hebben gehad met gewone ongeschoolde mensen. Luther, die meer op gevoel dan op rede een beroep deed, kon juist de massa beter bereiken, met als gevolg dat hij de Kerk en Europa scheurde.
Hoewel Erasmus inderdaad altijd Latijn schreef en ook weinig sprak in volkstalen, valt voor ons best een aantal kanttekeningen te maken over de afstand die hij zou hebben tot gewone burgers. Want Erasmus blijkt regelmatig prima te weten wat er speelt onder de bevolking. Hij schreef dat iedereen les moest krijgen in de eigen taal en hij benadrukt steeds dat het een teken van ontwikkeling is om een voorbeeld voor anderen te zijn en om geen misbruik te maken van macht en invloed. Ontwikkelde mensen hebben vooral plichten tegenover minder ontwikkelden.
En als wij Erasmus’ opvattingen over het belang van vorming voor rede en vrede naar onze democratische tijd willen vertalen, is het ook van belang te bedenken dat qua scholing de vlag er nu anders bijhangt dan in Erasmus’ tijd vijf eeuwen geleden en zelfs ten opzichte van Zweigs leven een eeuw geleden. Begin zestiende eeuw kreeg de grote meerderheid nauwelijks of geen onderwijs, terwijl nu iedereen ten minste tien jaar in de schoolbanken zit en velen zelfs veel langer worden opgeleid; en dan hebben inmiddels ook 15 miljoen Europeanen deelgenomen aan het studentenuitwisselingsprogramma, dat expliciet bijdraagt aan Erasmus’ streven naar een kosmopolitische gemeenschap en dat dan ook niet toevallig zijn naam draagt.
Als scholing op zich een beschavende werking heeft en zo leidt tot meer rede en vrede, dan zouden de omstandigheden in onze tijd in vergelijking met die van Erasmus wel heel gunstig voor een beschaafde maatschappij moeten zijn. Erasmus zou echter vermoedelijk opmerken dat onderwijs zich tegenwoordig vooral richt op overdracht van kennis en redeneerkunst zonder verantwoordelijkheid en dat ethiek een haast scholastisch stelsel van gedragsregels is geworden; mijns inziens terecht zou hij de vraag stellen waar in onderwijs en bestuur nu de voorbeelden zijn van innerlijke deugdzaamheid en een menselijke levenshouding.
Helaas blijkt dan ook in 2024 met weer oplevend nationalisme de tragiek van Erasmus en Zweig nog te bestaan, dat haat soms sterker is dan rede. En het blijft belangrijk stellig uit te komen voor de waarden van rede en vrede zonder zelf hatelijk te worden. Zweig en Erasmus zijn voorbeelden van mensen die hun waarden trouw bleven, elk op zijn eigen manier. De tragische Erasmus bleef vertrouwen en bouwen tot hij in 1536 stierf met de woorden “lieve God” op de lippen. Zweig had in 1942 de moed verloren, die hij ook zichzelf insprak: ‘De rede, altijd stil en geduldig, kan wachten en volharden. Soms, als anderen dronken razen en tieren, moet zij er stom het zwijgen toe doen. Maar haar tijd komt, haar tijd komt altijd weer.’
Pieter van der Hoeven zat op het Erasmiaans Gymnasium. Geïnspireerd door Zweigs biografie fietst hij sinds zijn pensioen door Europa langs scholen en universiteiten vernoemd naar Erasmus en schrijft over Erasmus als moreel kompas op zijn blog erasmusxxi.eu
Bijschrift afbeelding: Stefan Zweig, Triomf en tragiek van Erasmus van Rotterdam. Vertaald uit het Duits door Bart van Kreel. Met een nawoord van Thomas Huttinga. Uitgeverij IJzer, 2021
Mogelijke quotes: