Als predikant werkend in een diaconaal centrum heb ik veel te maken met mensen in nood. Dak- en thuislozen, mensen met grote schulden, ongedocumenteerden. Het zijn mensen die niet de luxe kennen van nadenken over de zin van hun werk. Vaak zijn ze aan het wachten. Wachten tot de opvang opengaat, tot hun procedure iets oplevert, tot er gegeten kan worden. Passiviteit haalt niet het beste in mensen naar boven.
Ik denk dat het goed en gezond is als je iets bij kunt dragen aan de familie, aan je leefomgeving, aan de samenleving. Dat kan groot of klein zijn, betaald of onbetaald, dat doet nog niet eens zo ter zake. Stel je een grote clan voor rond een boerderij, zo’n tweehonderd jaar geleden. De één voedt de schapen, de ander ploegt de akker, weer een ander let op de kleintjes of doet de was. Het ene is moeilijker en uitdagender dan het andere, maar niets kan gemist worden. Zo is er voor iedereen een taak van betekenis: van jong tot oud.
Wat zo’n grote boerderij – die ik hier voor het gemak een beetje romantiseer, dat geef ik toe – tot een menselijke omgeving maakt is dat ieders bijdrage erkend en gewaardeerd wordt. Erkenning: wat je doet moet niet onopgemerkt blijven. Het is van belang dat mensen zien wat je bijdraagt. Niets is zo frustrerend als werk dat niet gezien wordt. Als je het huis hebt opgeruimd wil je dat iemand zegt dat het er goed uitziet. Als je een rapport hebt geschreven wil je dat iemand het leest. Als er niemand is om jouw bijdrage te ontvangen, wordt het zwaar. Zelfs een beetje zinloos. Waardering, dat is in de eerste plaats loon. Je eerste baantje als krantenbezorger was echt niet zo toegesneden op jouw talenten of inherent zinnig, maar het geld voor je platenspeler of vakantie vergoedde veel. Waardering kan ook in andere vorm geuit worden: van een bedankje, een jaarlijks vrijwilligersuitje tot een aanbevelingsbrief. Je draagt bij en je ontvangt er iets voor terug. Het zou voor onze samenleving goed zijn, als meer mensen in dat heen-en-weer betrokken zouden zijn.
In de veelbesproken participatiesamenleving kan je in het beste geval iets terughoren van die oerboerderij, die ik maar even blijf aanhouden als referentiekader. Als je een hulpvraag hebt, kun je misschien op jouw beurt ook iets bijdragen. Klinkt prachtig. Als je oud bent en geholpen moet worden bij het wassen, kun je nog wel vanuit je stoel opletten of het vuur niet uitgaat. Ik ben er een voorstander van dat we mensen bekrachtigen en op zoek gaan naar wat zij zouden kunnen geven. Mijn organisatie heeft een eetvoorziening voor daklozen, een gratis warme maaltijd. Indien mogelijk vragen we zo’n dakloze om te helpen bij bijvoorbeeld het opruimen. Je kunt zien dat hen dat goed doet.
Het probleem van onze samenleving is dat we zeer gesegmenteerd leven. We vormen geen eenheid, zoals ooit die boerderij. Wie ziet dan nog wat jij doet? Ik vind dat een probleem bij bijvoorbeeld mantelzorg. Wie ziet het als jij je partner ‘s nachts omkeert? Wie ziet het als jij het uithoudt met je demente vader? Kan jouw bijdrage nog wel ontvangen worden als een bijdrage aan het geheel?
Wat ik de kracht vind van mijn eigen organisatie – Stem in de Stad in Haarlem – is dat we qua omvang een beetje lijken op een dorp. 250 Vrijwilligers en een doelgroep van een paar honderd gasten. Niet iedereen kent elkaar persoonlijk, maar anoniem is het zeker niet. Het is een mooie tussenvorm. Ik ken weinig mensen die in staat zijn om individueel, als privé-persoon, op een dakloze af te stappen en contact te leggen. Maar als je het uitbesteedt aan de gemeente wordt het weer te onpersoonlijk. Dan wordt het het werk van een paar professionals, met alle bezwaren van verzakelijking van dien. Op meso-niveau gaat het wel. Een groepje vrijwilligers gaat in gesprek met een aantal daklozen, binnen het kader van een organisatie.
Ik wil nog één zaak aanroeren. Die van de ongedocumenteerden. We weten allemaal dat er in ons land heel veel mensen zijn die hier niet mogen blijven, maar die ook niet weg kunnen. De tentenkampen van de Somaliërs, de Vluchtkerk en alle opvolgers van die noodvoorziening, zijn daar de zichtbare kant van. Deze mensen krijgen in ons land geen onderdak, geen eten- en drinken, geen kleding. Ze hebben ook geen recht op zinnig bezig zijn. Aan deze mensen werk verschaffen – ook vrijwilligerswerk – is strafbaar. Een instelling of particulier riskeert boetes van € 12.000,- per vreemdeling. Als ik een paar ongedocumenteerde daklozen die meegegeten hebben vraag om een handje te helpen bij de afwas kan mij dat tienduizenden euro’s kosten. We sluiten mensen zonder papieren daarmee willens en wetens uit van wat iemand tot mens maakt: de mogelijkheid van betekenis te zijn, iets terug te geven.
Het is één van de inhumane zaken aan onze omgang met ongedocumenteerden. Ik weet zeker dat het ook niet helpt bij terugkeer. Zoiets vereist namelijk een stevige persoonlijkheid, eentje die je ontwikkelt in het ontvangen van erkenning en waardering, in het leveren van een positieve bijdrage. Bij alles wat we zeggen over zin in werk, zou dit van mij aangevuld mogen worden: onthoud niemand de mogelijkheid iets bij te dragen, ook niet de mens zonder papieren.
door Ranfar Kouwijzer
Ranfar Kouwijzer (1973) is predikant en directeur van oecumenisch diaconaal centrum Stem in de Stad in Haarlem. Hij sprak deze column uit tijdens de Banning Conferentie over ‘de zin van werk’ op 3 november 2013 in De Rode Hoed.
Twitter: @ranfarkouwijzer