Menig links schrijver (inclusief schrijver dezes) heeft zich eraan bezondigd: een serie interne problemen binnen links benoemen, en dan in de laatste alinea gratuit oproepen tot ‘nieuwe oplossingen’ of een ‘echt linkse agenda’. En daar blijft het vervolgens bij. Of misschien herkent u ook de volgende situatie? Een zaaltje waar linkse mensen na een tegenvallend resultaat elkaar beklagen dat er nu toch daadwerkelijk een keer ‘een echt links verhaal moet komen’. Wie dat dan moet gaan bedenken, dat mag Joost weten.
Door Twan van Lieshout
Des te mooier dat eindelijk deze handschoen een keer goed is opgenomen, onder meer via het Wetenschappelijk Bureau GroenLinks. Tijdens een project dat twee jaar duurde zijn er door een projectteam vanuit het wetenschappelijk bureau onder redactie van Hans Rodenburg, Noortje Thijssen en Koen Bruning een kleine veertig auteurs gevraagd om op hun vakgebied een alternatieve, progressieve toekomst te formuleren onder de noemer ‘postkapitalisme’.
Dat heeft geleid tot een wenkend en zeer omvattend politiek programma, simpelweg omdat vrijwel elk politiek thema aan bod komt: van wonen tot landbouw, van kunst tot democratisering. De redactie heeft alle auteurs een opdracht gegeven: stel een alternatief op, uitgaande van een rigoureuze breuk met de huidige politiek binnen het kapitalisme dat we nu kennen. Verken hoe deze nieuwe samenleving er over een paar decennia uit zal zien. Hoe leven we dan? Wat winnen en verliezen we? En wat zou er nodig zijn voor deze verandering?
De ene auteur slaagt hier beter in dan de andere. Zo heeft econoom Rens van Tilburg een goed essay geschreven over hoe we anders tegen begrotingsbeleid en de financiële ruimte aan kunnen kijken. Niet langer gevangen in de gedachte dat de overheid eerst haar geld moet verdienen voordat er uitgegeven kan worden, maar kijken naar wat de productieve ruimte van het land is. Weg met het idee dat er niet in de sociale samenleving of groene transitie geïnvesteerd kan worden vanwege geldgebrek, als we zien dat het monetair beleid feitelijk al een decennium lang op een alternatieve manier functioneert. Koen Haegens schrijft mooi over hoe we meer tijd kunnen overhouden voor wat er echt toe doet. En presenteert op het einde een slim kaasschaafsysteem voor flinke arbeidstijdverkorting die het bedrijfsleven kan dragen. Wie een ouderwets vlammend betoog wil lezen, kan zich laven aan het hoofdstuk over wonen van Melissa Koutouzis, die niet alleen voortdurend raak schiet, maar ook een aardig alternatief weet te schetsen waarbij de overheid de grondprijs laag houdt, renovatie centraal stelt, woningdelen stimuleert, en er gebouwd wordt op basis van behoeften in plaats van mogelijke winstmarges. Zelfs onteigening schuwt ze niet, en dat maakt het betoog eigenlijk wel verfrissend links.
“Weg met het idee dat er niet in de sociale samenleving geïnvesteerd kan worden.”
Andere essays zijn wat minder geslaagd. Het hoofdstuk over de meent, op zich een mooie manier om zowel grond en productiemiddelen in gezamenlijk beheer te hebben, alswel om geprivatiseerde onderdelen uit de kapitalistische economie te onttrekken, doet in dit artikel aan als oude wijn in nieuwe zakken, en is eerder een lange lijst van soms vrij lokale voorbeelden waar dit momenteel wordt uitgeprobeerd. Ook het hoofdstukje over mobiliteit van Daan Zandbelt is deels een opsomming van al bestaande ideeën, en overtuigt niet op de nieuwe plannen. Ja, het zou prettig zijn als iedereen dicht bij huis zou kunnen werken. Maar hoe dit dan werkt voor mensen die op het platteland wonen, of voor mensen die werk hebben dat maar op één plek in het land te vinden is (bijv. een ministerie), dat blijft een raadsel.
De kracht van het gehele boek schuilt in de vaststelling dat een postkapitalistische maatschappij niet betekent dat we direct naar een totale planeconomie moeten. Immers, zoals Sjors Roeters in zijn essay over bedrijven betoogt, vóór de intrede van het kapitalisme rond de 17e eeuw functioneerden markten ook al prima. Wel betekent het een afscheid van een systeem waarin geld niet zozeer dient als ruilmiddel, maar als startpunt voor accumulatie. Anders gezegd: dat een investering in de kinderopvang niet als doel heeft om een mooie, zorgzame plek voor peuters neer te zetten, maar om simpelweg zo veel mogelijk rendement te behalen. Dit soort kapitalisme kunnen we als laaghangend fruit als eerste afschaffen.
“Een postkapitalistische maatschappij betekent niet dat we naar een totale planeconomie moeten.”
Doordat markten en vraag en aanbod kunnen blijven functioneren, klinkt de postkapitalistische samenleving ook direct een stuk minder ver weg. Dat is ook een impliciete kritiek op het boek. Veel auteurs stellen zelf een zwartwit dichotomie voor, terwijl feitelijk de balans verschuift van welke delen van de economie we in publieke handen willen hebben, welke delen privaat, en welke delen we zelfs kunnen onttrekken aan de economie. Dit is wat we de afgelopen eeuw doorlopend hebben gedaan. Van de nationalisatie van banken tot privatisering van zorg, energie en telecom: er heeft een voortdurende strijd gewoed welke productiemiddelen in welke handen het beste resultaat opleveren. Het is een spectrum. De postkapitalistische samenleving uit dit boek zou in deze zin een sterk linkse correctie op de neoliberale privatiseringsgolf van de afgelopen decennia zijn. En is daarom ook niet per se onhaalbaar.
Het aardige van het boek is dat het ook direct laat zien welke sympathieke alledaagse resultaten het voor de samenleving kan hebben: een eerlijkere verdeling van de welvaart, meer prioriteit voor natuur(herstel), meer vrije tijd zodat we beter voor elkaar kunnen zorgen, een bloeiende cultuur. Grosso modo, want sommige hoofdstukken reppen wel over een erg spartaans postgrowth scenario, wordt daarmee de postkapitalistische samenleving ook een aantrekkelijk perspectief voor niet-ideologische middenklassers. Simpelweg omdat het voorsorteert op een prettiger en duurzamer bestaan.
“Ook een aantrekkelijk perspectief voor niet-ideologische middenklassers.”
Daarnaast zie je in de verschillende hoofdstukken dat het afscheid van het kapitalisme ook heilzaam voor onszelf als individu kan zijn. Want opgegroeid in een kapitalistisch systeem zijn we helaas zelf ook allemaal kleine kapitalisten geworden. Wie een huis koopt, verandert vaak van iemand die vooral ergens wil wonen naar iemand die zijn bezit wil laten groeien, en plots de krantenberichten over stijgende of dalende huizenprijzen in de gaten houdt. Moet ik investeren in een nieuwe keuken, of juist niet? Onderwijs als een investering in jezelf, waarbij je als een consument ‘op de markt’ allerlei masteropleidingen tegen elkaar af zou moeten wegen, met je ‘studievoorschot’. Zonnepanelen die niet meer een bijdrage zijn aan een duurzame toekomst, maar opeens ‘terugverdiend’ moeten worden. Ja, zelfs in de zorg zijn we opgevoed als nutsmaximaliseerders. Zoals Evelien Tonkens het treffend verwoord: ‘de professional wordt alsnog de egoïstische geldwolf die geen oog heeft voor de patiënt. De patiënt wordt de mondige burger die voor zichzelf het beste en het meeste eist, zonder zich om het algemeen belang te bekommeren, (…) dat effectief is weggeorganiseerd.’ Een terugschakeling van het kapitalisme betekent in deze gevallen ook een teruggang naar de kern zoals dit ooit bedoeld was. Volkshuisvesting en prettig wonen voor een betaalbare prijs. Zorg en onderwijs waar kwaliteit en aandacht centraal staan. Niet alles zal mogelijk zijn, want ook in de postkapitalistische maatschappij zal er schaarste zijn, maar de tijd dat afgeknepen werd op welzijn, kwaliteit en natuur, ten bate van een kleine groep die hier beter van werd, is dan wel voorbij. Je zou er bijna die oude slagzin weer van stal halen: ‘zin in de toekomst’!
Hans Rodenburg, Noortje Thijssen en Koen Bruning (red.): Er is wél een alternatief. Postkapitalisme – een einde aan de roofbouw op aarde en mens. Ambo Anthos.
Dit artikel verscheen eerder in Tijd&Taak, december 2023