Wat is nog de waarde van de vrijheid van onderwijs, wie is eigenlijk ‘eigenaar’ van de scholen. Over die vragen en meer ging het Netwerk PvdA en Levensovertuiging in gesprek op woensdag 25 april. Op het gebied van onderwijs is Nederland een uniek land. Ouders kunnen scholen oprichten die passen bij hun levensovertuiging of opvoedkundige ideeën. Artikel 23 van de Grondwet waarborgt de vrijheid van onderwijs, evenals de eerbiediging van godsdienst en levensovertuiging en hiermee samenhangend garanties voor de bekostiging. Artikel 23 hoort bij de Nederlandse identiteit.
Historicus Wim de Jong, auteur van het boek Heer en Meester. Vrijheid van onderwijs, 1917-2017,
schetst deze avond de geschiedenis van het protestants-christelijk onderwijs, dat zich in de laatste honderd jaar ontwikkelde van een hechte en beschermde gemeenschap tot een grootschalige en diverse sector. De titel van het boek verbaasd een beetje, terwijl het onderwijs gedragen wordt door vrouwen lijkt het of mannen (heren en meesters!) er het meeste toe doen.
Wim de Jong ziet een aantal kwesties in de afgelopen honderd jaar die grote invloed hebben gehad op de vorm en de inhoud van het christelijk onderwijs. Het gaat allereerst om de vraag of de christelijke school zich moet richten op een specifieke groep christelijke ouders of op de samenleving als geheel. Deze vraag is, in een snel ontkerkelijkt Nederland, steeds belangrijker geworden.
De eerste gebeurtenis is de financiële gelijkstelling van het christelijk onderwijs aan het openbaar onderwijs bij wet in 1917. In christelijke kring werd niet overal gejuicht. Er bestond angst dat de invloed van de ouders zou verminderen nu de overheid door het stellen van voorwaarden een te grote vinger in de pap zou krijgen. Vanaf de jaren tachtig is er een nieuwe tendens te zien. Het overheidsbeleid en de manier van financieren zorgen ervoor dat scholen groter worden. Er ontstaat een zakelijke sfeer. Bestuurders gaan meer denken als maatschappelijk ondernemers. De greep van de overheid werd alleen maar sterker. De bemoeizucht van Den Haag is een grote ergernis, maar toch blijkt dat christelijke scholen uiteindelijk meegaan met de wensen van de politiek, ook al staan die ver af van hun oorspronkelijke idealen. Er blijft weinig over van de invloed van de ouders. Het protestants-christelijk onderwijs als ‘bijzonder’ onderwijs kenmerkt zich ook door een grote gezagsgetrouwheid.
Voormalig PvdA-Kamerlid Loes Ypma is de tweede spreker. Zij is voorzitter van Verus, de koepel van christelijke en katholieke scholen. Ypma zat van september 2012 tot maart 2017 in de Tweede Kamer voor de PvdA. Zij was o.a. woordvoerder basisonderwijs, speciaal en passend onderwijs en jeugdzorg. In de functie van voorzitter van Verus behartigt Ypma de belangen 1.2 miljoen leerlingen en 4000 scholen met 650 besturen – tweederde van alle basis- en middelbare scholen. Meer dan zeven van de tien leerlingen gaat naar een bijzondere school. Ook ouders die niet meer naar de kerk gaan, vinden het belangrijk dat hun kinderen iets van de christelijke waarden meekrijgen. Loes Ypma is opgevoed in een katholieke traditie. Als kind was ze misdienaar en zong ze in het kerkkoor. Haar ouders leerden haar dat je niet alleen leeft voor jezelf, maar dat je met je eigen talenten ook bij kunt dragen aan het welzijn van anderen. Dat kon ze bij de PvdA en nu bij Verus. Voor Ypma zijn het christendom én de sociaaldemocratie belangrijke inspiratiebronnen. Wat haar ten diepste drijft is ieder kind een goede start geven. Scholen die zijn aangesloten bij Verus willen kinderen bijbrengen dat de mens niet leeft voor zichzelf alleen. Dit doet zij met inspirerende verhalen, gebaseerd op de Bijbel en de christelijke traditie.
De discussie na afloop van de inleidingen ging over dat artikel 23 maatschappelijk wenselijke, nieuwe onderwijsinitiatieven in de weg staat. De regelgeving die we in de loop van de tijd op dat grondwetsartikel gebouwd hebben, zit een aantal beperkingen. En het kan gebeuren dat in een regio waar al een montessori-vmbo is, er geen montessori-vwo mag komen. Terwijl belangstelling van ouders en leerlingen is aangetoond. Hetzelfde geldt voor ouders met vernieuwende ideeën: zij komen niet verder, hoewel er behoefte is aan nieuwe scholen. In Utrecht willen ouders en school voor kinderen met autisme stichten maar het lukt hen tot nu toe niet. Segregatie is het bijzonder onderwijs vaak verweten. In de beeldvorming is de bijzondere school een christelijke, witte school, Maar zo homogeen is die school al lang niet meer. De leerlingenpopulatie op die scholen is behoorlijk gemengd. Van de kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond zit 60 procent op een bijzondere school.
Arjen Lubach hield in zijn tv-programma ‘Zondag met Lubach’ een hartstochtelijk pleidooi van de afschaffing van de financiële gelijkstelling van bijzonder onderwijs. Lubach stelde dat school de plek is waar je ouders gek zijn; op school emanciperen kinderen zich van hun ouders. VVD-er Sander Dekker was, toen hij nog staatssecretaris voor onderwijs was voor dat godsdienstige vorming alleen maar thuis en niet op school plaats vindt. De liberale situeren godsdienstbeleving en opvoeding volledig in de privésfeer die buiten de overheid en de politiek moet blijven. De Banning Vereniging wil juist dat de levensovertuiging in het politieke debat en het onderwijs doorklinken en daarom artikel 23 niet afschaffen.