Nadat Loes Ypma er in 2017 al een begin mee had gemaakt, deed Lodewijk Asscher er de afgelopen maanden nog een schepje bovenop; de privileges en rechten van het bijzonder onderwijs moeten maar eens ter discussie worden gesteld. Nu is dit een onderwerp waar de politiek en zeker de PvdA al een dikke eeuw mee zoet zijn. Ook, of misschien wel juist, binnen de Banning Vereniging. Het is dan gemakkelijk om van deze zoveelste discussie wederom te zeggen: waar maken we ons druk om, het werkt toch hoe het werkt. Symboolpolitiek. Volgende onderwerp.
Ik denk dat er juist nu goede redenen te zijn om naar het bijzonder onderwijs te kijken. Dat stel ik met enig lood in mijn schoenen.
Zelf heb ik namelijk ook bijzonder onderwijs genoten. Op verschillende protestants-christelijke basisscholen en een oecumenische middelbare school. Met veel plezier. Ja, het was echt bijzonder onderwijs, niet alleen met Kerstmis of Pasen. Wij kregen op de basisschool les over de inhoud van de Bijbel en elke week leerden we een lied uit het liedboek uit het hoofd. Daarover werden we overhoord. De godsdiensttwisten uit de zestiende eeuw en de tachtigjarige oorlog werden bepaald niet vanuit een neutraal perspectief behandeld. Op de middelbare school hadden we elke dag een dagopening met gebed en Bijbelvers. Er was godsdienstles waar, heel modern, wel alle wereldgodsdiensten werden behandeld. Omdat ik tot leerlingenafgevaardigde werd gekozen, sprak ik af en toe met het schoolbestuur. Dat werd gepresideerd door een orthodox-protestantse dominee. Ondanks dat was het en vooruitstrevende school, met veel medezeggenschap en een open verhouding tot homoseksualiteit en de rechten van gelovige minderheden.
Toen ik later in Amsterdam terecht kwam was daar het gesprek over bijzonder onderwijs vertroebeld door de situatie in de kleine, orthodoxe gemeenschappen. Er waren discussies of op het islamitisch onderwijs geen vrouwonvriendelijke lessen werden gegeven of werd neergekeken op afvalligen of andersgelovigen. Van de enige evangelische basisschool die de stad rijk was, werd gezegd dat ze niet open zou staan voor welk gesprek over homoseksualiteit dan ook. In dit discours wordt het voortbestaan van de vrijheid van godsdienst opgehangen aan wat er gebeurde in de kleine groep van scholen die islamitisch of evangelisch zijn. Ten onrechte. Voor de vraag of bijzonder onderwijs zou moeten voortbestaan is vooral de situatie in de grote scholengemeenschappen van belang.
In Amsterdam zijn er twee koepels, een christelijke en een katholieke, in zowel het basis- als voortgezet onderwijs. De besturen van deze onderwijsmolochen staan ver af van de leerlingen, ouders en docenten in de individuele scholen. Het idee, dat bijzondere scholen het bestuur in handen van de ouders ligt, is daarmee feitelijk wel van de baan (net als overigens in het openbaar onderwijs in Amsterdam). Daarnaast was tot mijn grote verbazing op de katholieke én de protestantse basisschool, die in mijn wijk vlakbij elkaar staan, de overgrote meerderheid van de leerlingen moslim. In de naastgelegen Daltonschool (openbaar) zaten meer witte kindjes en ook de kinderen die net als ik naar de protestantse kerk in de buurt gaan. De ouders van die kinderen vertelden mij, dat het geen zin had voor een christelijke school te kiezen omdat die ‘er toch niks aan deden’. Kennismaken met de Bijbel en de liederen doen kinderen in de Pijp thuis of in de kerk, niet op school. Want ook als christelijke scholen gemengder groepen hebben, wordt er hoegenaamd geen aandacht meer gegeven aan datgene waar de scholen voor zijn opgericht: het worden van een goed Nederlander door het overbrengen van de de christelijke normen, waarden, geschiedenis en rituelen. Met slechts wat activiteiten rond Kerstmis en aandacht voor zorg voor de naasten onderscheid je jezelf natuurlijk in het geheel niet van het openbaar onderwijs.
Wat mij betreft kunnen we met deze poppenkast stoppen.
Scholengemeenschappen die slechts in naam christelijk zijn, maar feitelijk niets aan de beoefening van godsdienst doen, rechtvaardigen geen instandhouding van het bijzonder onderwijs. De kans is groot dat dan alleen de nadelen overblijven, die Asscher terecht wil bestrijden. Selectie aan de poort, het schoolgeld en de enkele zwaar orthodoxe school waar andersdenkenden niet welkom zijn. De voortgaande secularisatie heeft ons nu eenmaal hier gebracht. Als overal de protestants-christelijke of katholieke zuil ineengestort is, zal dat in het onderwijs ook een keer moeten gebeuren. Pluriforme scholen, waar ouders en leerkrachten echt invloed hebben op wat er in de school gebeurt, waardegedreven onderwijs dat kinderen uitdaagt en stimuleert zelf keuzes te maken, daar zou ons onderwijsbeleid over moeten gaan.