Pieter Omtzigt en het personalisme

De H.J. Schoo-lezing Denken in oplossingen van NSC-fractieleider Pieter Omtzigt deed nogal wat stof opwaaien vorig jaar september. Zijn wat ongelukkig geformuleerde tekst over geboortecijfers deed hem ongewild en onterecht belanden in de hoek van de omvolkingstheoretici. Zijn verhaal behandelt echter veel bredere kwesties zoals de rol van de overheid en een kritiek op het neoliberalisme. Voor Tijd & Taak is zijn verwijzing naar het personalisme als de inspiratiebron voor zijn maatschappijvisie interessant, Willem Banning was immers een van de voormannen van het personalistisch socialisme in Nederland. Wie net als ik regelmatig moeite heeft de tegenstrijdigheden in Omtzigts politieke opstelling te begrijpen, doet er goed aan zich in die achtergrond te verdiepen.

Door Wibo Koole

Inspiratiebron personalisme

Omtzigt duidt in zijn H.J. Schoo-lezing de crisis in onze samenleving aan als groot en existentieel. ‘Mensen zoeken ‘meer dan enkel consumptie: zij zoeken naar zin, naar verbinding met anderen, naar manieren om van betekenis en nut te zijn voor het geheel’. Daarvoor is bestaanszekerheid nodig én het besef dat je deel uitmaakt van een gemeenschap met een gedeelde geschiedenis en toekomst. En omdat dit laatste ontbreekt, aldus Omtzigt, is er sprake van spirituele leegte, van een samenleving zonder ziel. Voor die leegte biedt in zijn opvatting het personalisme een waardevolle invulling. Het is zelfs vastgelegd in de Grondbeginselen en Uitgangspunten van NSC: ‘De partij gaat uit van een relationeel en personalistisch mensbeeld.’ Daarin staat volgens de toelichting niet het individu met zijn eigenbelang centraal, maar de mens als persoon. Dat herinnert eraan dat we deel uitmaken van een gemeenschap waarin elk individu zijn unieke waarde heeft. En dat mensbeeld biedt zo een oriëntatie en is een voedingsbron voor onderlinge betrokkenheid, om daarmee een rechtvaardige en solide democratie en rechtsstaat vorm te geven.

Hier klinken de Twentse wortels van Pieter Omtzigt door, die opgroeide op de Zwanenhof, een rooms-katholiek klooster en vormingscentrum waar zijn vader directeur was en dat nauwe banden had met vakbonden en boerenorganisaties. Menselijkheid en rechtvaardigheid waren daar kernwoorden en het is dan ook heel begrijpelijk dat hij zich geïnspireerd voelt door de personalistische traditie. In die stroming was de christelijke politiek-filosoof Jacques Maritain een prominent denker, die van grote invloed is geweest op de naoorlogse christendemocratie in Europa. Maritain was voorstander van een christelijk humanisme en democratie. Omtzigt grijpt expliciet op hem terug en daarom is het de moeite waard om enkele stellingen van Maritain nader toe te lichten en te zien hoe Omtzigt daarmee omgaat.

Maritain schrijft halverwege de Tweede Wereldoorlog over de tragedie van de moderne democratie. Die kon onvoldoende tot wasdom komen door discriminerende propaganda en intellectuele intimidatie enerzijds en het onvoldoende realiseren van sociale en politieke hervormingen anderzijds. De in de economie inherente tegenstellingen tussen de macht van het geld en de opsluiting van de arbeidersklasse in een revolutiegeloof voorkwamen dat democratie een vaste waarde werd in het sociale verkeer. In zijn visie lag hier een spiritueel probleem aan ten grondslag, omdat niet gezien werd dat democratie als ideaal van een gemeenschappelijk leven voorkomt uit het evangelie.

Maritain formuleerde in zijn boek Christianity and Democracy een op het christelijk geloof gebaseerde ‘democratische filosofie van mens en maatschappij’. Hij duidde die aan als ‘humanistisch’, omdat het floreren van de mens erin centraal staat. Het gaat om onvervreemdbare rechten van de persoon en om gelijkheid. Om een politiek regime dat altijd instemming van het volk vereist en waarbij de heersers slechts plaatsvervangers (stadhouders) van het volk zijn. Met een absoluut primaat van recht en wet als basis voor de samenleving. En een ideaal niet van oorlog, maar van broederschap. Maritain plaatst deze politieke filosofie tegenover de filosofie van de onderwerping en discriminatie (hij doelt daarbij op het fascisme en communisme) en ziet beschaving en cultuur als belangrijkste taak. De staat is geen overstijgende macht die alle autoriteit in zich bergt en zich van bovenaf oplegt aan het menselijk leven. Autonome organen, met een autoriteit die past bij hun functie, ontstaan vanuit de gemeenschap om de daarin bestaande spanningen te reguleren. De staat, gedragen door de natie, is daarin niets anders dan het hoogste reguleringsorgaan van het algemeen welzijn.

“Mensen zijn bezield, verenigd rondom gemeenschappelijk taken en met een gedeeld bewustzijn”.

Democratie is volkssoevereiniteit en moet de gevaren van individualistisch liberalisme vermijden, zegt Maritain, net als het reduceren van de gemeenschap tot een losse verzameling individuen tegenover de almachtige staat. Hij neemt scherp afstand van totalitaire invulling van het begrip ‘volk’, dat hij gedepersonaliseerd vindt, racistisch en onderdrukkend. Mensen zijn bezield, verenigd rondom gemeenschappelijk taken en met een gedeeld bewustzijn. Deze ‘mens van gedeelde menselijkheid’ is betrokken bij de sociale en morele structuren van het geciviliseerde bestaan. Hij is onderdeel van groepen met een collectief bewustzijn, dat gezamenlijke taken uitvoert als deel van het grote elementaire en anonieme werk van het menselijk leven. En hij ziet zichzelf niet als een superieur ras, maar als iemand met gezond verstand en beide benen op grond. Nieuw leiderschap moet altijd opkomen uit de diepte van de natie, zowel werkende mensen als boeren, en mensen die zich in dienst stellen van deze groepen. Ze kunnen niet zichzelf aanstellen, maar alleen benoemd worden op basis van ‘heldenmoed en toewijding’.

Wie deze woorden van Maritain leest, begrijpt gemakkelijk dat Pieter Omtzigt zich daarin thuis voelt en dat zijn gedrag, emotionele geraaktheid en betrokkenheid, én de tegenstrijdigheden en worstelingen kleur krijgen tegen deze personalistische achtergrond. Zijn aanhoudende betrokkenheid op mensen en rechtvaardigheid, het afstand nemen van een overmachtige staat getuigen ervan.

Inspiratie en realiteit

Terug naar de H.J. Schoo-lezing, want hier en daar lijken inspiratie en realiteit toch wel op gespannen voet met elkaar te staan. Omtzigt begint zijn verhaal met drie grote problemen: migratie, volkshuisvesting en leesvaardigheid in het onderwijs. De achterliggende oorzaak stelt hij is telkens dat de overheid de gegeven grondwettelijke taken verwaarloost. En het is dan niet verrassend dat ook zijn oplossingen steeds dezelfde kant op gaan: de overheid moet meer regie pakken en de burger moet via een Constitutioneel Hof de grondrechten bij de rechter kunnen afdwingen.

“Hier en daar lijken inspiratie en realiteit op gespannen voet met elkaar te staan.”

Zijn personalistische inspiratiebron Maritain kijkt daar echter heel anders tegenaan en vindt het neerleggen van verantwoordelijkheden in de samenleving essentieel. ‘Autonome organen, met een autoriteit die past bij hun functie, ontstaan vanuit de gemeenschap om de daarin bestaande spanningen te reguleren’, noemt Maritain het. Het was terug te vinden in christendemocratische opvattingen over gespreide verantwoordelijkheid en subsidiariteit. Bij Omtzigt zien we dat, anders dan enige lippendienst, niet terug in zijn aanpak van de grote problemen. Hij kiest voor het terugpakken van de regie door de overheid. Maar van een duidelijke verschuiving van verantwoordelijkheden naar de samenleving in lijn met de personalistische visie is geen sprake. Hij blijft zo binnen de gevestigde technocratische denkkaders van het overheidsbestuur en lijkt daarbij zijn hoop vooral te vestigen op een verdere juridisering via een Constitutioneel Hof. De vraag hoe dat voor spreiding van macht naar de samenleving zorgt, blijft buiten beeld.

Een tweede kanttekening valt te maken bij de manier waarop Omtzigt kijkt naar de economie. Hij zet zich sterk af tegen het doorgeschoten neoliberalisme. Dat past bij de scherpe kritiek van zijn inspirator Maritain op de rol van geld in de samenleving. Maar zijn voorstellen op het gebied bestaanszekerheid en economische orde zijn bleekjes. Omtzigt lijkt een zo sterke afkeer te hebben van links-rechtsthema’s dat hij blind is voor de sterke verschuiving van macht van arbeid naar kapitaal en heeft dan ook weinig anders te bieden dan een – oningevulde – terugkeer naar de ‘sociale markteconomie’. Maritain zag beter dat het zorgen voor sociale gelijkheid een essentiële voorwaarde is voor zo’n economie. 

“Je verwacht eigenlijk een pleidooi voor pluraliteit, anti-discriminatie en diversiteit.”

Een derde en laatste kanttekening betreft Omtzigts kijk op ‘het volk’ in deze tijd van toegenomen en voor politiek gewin gebruikte verscherping van tegenstellingen tussen mensen en politieke polarisatie. Zijn mensvisie ziet vriendschap tussen mensen als de basis voor sociale gemeenschap en politieke betrokkenheid. Met wederkerigheid als gedeelde ethiek. Zijn inspirator Maritain neemt op basis daarvan scherp afstand van de populistische (en in zijn tijd totalitaire) invulling van het begrip ‘volk’ dat mensen depersonaliseert en discrimineert. En Maritain pleit met grote kracht voor een inclusief pluralisme van ‘veelheid van mensen’. Daar steekt de naar binnen gekeerde nadruk bij Omtzigt in zijn H.J. Schoo-lezing op de eigenheid van de Nederlandse gemeenschap en het op waarde schatten van onze eigen wortels dan toch wat karig bij af. Het personalisme van Maritain schuurt, daar bestaat geen twijfel over, zeker met het mensbeeld van coalitiegenoot PVV (Wilders weet wat het volk wil en duldt geen tegenspraak). Maar steeds vaker ook met dat van de VVD. Niet alleen omdat de VVD het individualisme aanhangt dat tegenover het personalisme staat. Maar ook omdat het inclusieve pluralisme van Maritain iets heel anders vraagt dan de opstelling van de VVD over ‘gebrekkige integratie’, getuige de recente toespraak van Yesilgöz over Vrijheid en integratie en de discriminerende motie van VVD-Kamerlid Becker om apart onderzoek te gaan doen naar de normen en waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond. Vanuit het personalisme had je toch een krachtig tegengeluid en een pleidooi voor pluraliteit, anti-discriminatie en het erkennen van diversiteit verwacht.

Kwetsbaar experiment

“De keuze om met de PVV te gaan regeren is vanuit het personalisme onbegrijpelijk.”

Wie Pieter Omtzigt ziet opereren in het Haagse spektakel doet er goed aan in zijn werk de ‘heldenmoed en toewijding’ te herkennen die zijn inspirator Maritain van leiders vraagt. Toegegeven, het oogt soms wat wanhopig, tegen beter weten in. En de moed lijkt soms heel dicht bij de overmoed te liggen van het alles op de eigen schouders nemen. Dat geldt zowel voor de man als zijn partij, want een sterke, in de samenleving gewortelde partij ligt niet ten grondslag aan de regeringsdeelname van NSC. De keuze om met de PVV (en eigenlijk ook BBB en VVD) te gaan regeren is vanuit de inclusieve mensgerichtheid van het personalisme eigenlijk onbegrijpelijk. En van de personalistische visie op het verschuiven van verantwoordelijkheden naar de samenleving is in het regeerakkoord van het kabinet-Schoof niets terug te vinden. De door Omtzigt en NSC sterk gevoelde opdracht om zaken te veranderen woog zwaar. Zwaarder dan het ideologisch en beleidsmatige rijpingsproces dat de personalistische inspiratie had verdiend. Daarmee is een interessante herbronning een kwetsbaar experiment geworden. En dat kan gemakkelijk negatieve gevolgen hebben voor iedereen die humaniteit en democratie een warm hart toedraagt.

Wibo Koole is politicoloog en essayist en was voorzitter van de PvdA-Amsterdam.

Noten