Tijdens politieke cafés van de afdeling Amsterdam sprak Thomas von der Dunk de afgelopen jaren een column uit. Deze gesproken bijdragen en zijn stukjes op zondag op de website van de Volkskrant verrassen door hun originele invalshoeken. In één van de columns, vlak voor de landelijke verkiezingen in 2017, sprak hij zich uit tegen het opnieuw regeren met de VVD. Wanneer de PvdA dat wel zou doen, dan zou hij zijn lidmaatschap opzeggen. Nieuwsgierig naar het waarom van deze uitspraak interviewde ik hem.
Ben je nog lid van de PvdA?
Ik ben nog lid, een beetje slapend. Er is iets in mij kapot gegaan in 2014-2015. Dat kwam door een aantal besluiten van het kabinet Rutte II die ik totaal onverdedigbaar vond. Het ging mij om de afbraak van de rechtsbijstand, waardoor de gewone burger of middenstander de gang naar de rechter kan vergeten. Onbegrijpelijk vond ik de voordeurdelerskorting die bijstandsgerechtigden kregen opgelegd als ze hun ouders in huis haalden. Ook het verminderen van de subsidies aan de sociale werkplaatsen stuitte me tegen de borst. Het aan banden leggen van de vrije artsenkeuze was voor mij onacceptabel. Tenslotte vond ik wat Dijsselbloem deed in de EU als het ging om Griekenland buiten proporties. Het volledig kiezen voor de strakke monetaire lijn in de EU ging recht tegen sociaaldemocratisch uitgangspunten in. Wat me het meeste raakte was een uitspraak van Samsom, die na de Statenverkiezingen zei dat de uitslag er niet toe deed, het regeringsbeleid werd ondanks die uitslag voortgezet. Asscher zag dat er een probleem lag, Samsom was alleen maar bezig om ‘het land te redden’. Asscher heeft wel getracht sociaaldemocratisch beleid te voeren door bijvoorbeeld het vaster maken van flexbanen. Hij was er minder op uit om aardig gevonden te worden door de coalitiepartner, meer bereid om ergens voor te knokken. Terwijl Samsom teveel dacht aan de harmonie binnen het kabinet.
In één van je columns stel je dat door de ondergang van het communisme de markt heilig is verklaard. Hoe zie je dat?
Het was de heilzame angst voor het communisme die de economische toplaag tot sociaal fatsoen dwong en zo na 1917 de opbouw van een beschaafde samenleving mogelijk heeft gemaakt. Het was de angst voor de revolutie die aan sociaaldemocraten de mogelijkheid gaf om de macht van het kapitaal te temmen. Met de ondergang van de Sovjet-Unie is die angst verdwenen en is het onbeschaamde egoïsme van de miljonairskaste weer terug. Dit is geen natuurverschijnsel, maar het gevolg van de heiligverklaring van de markt waarmee willens en wetens de staat is afgebroken. De financiële sector dicteert de politiek en de politiek zelf gaat nergens meer over. De vrije markt heeft voor maatschappelijke fragmentering gezorgd, waarbij de kiezers als individuele consumenten met de schijnkeuze tussen tien merken wasmiddelen zijn opgezadeld. Burgers hebben collectief niets meer over de inrichting van hun eigen samenleving te zeggen. Doordat de sociaaldemocraten te lang in het neoliberale waandenken zijn meegegaan, vertaalt de electorale woede bij de minder welvarende kiezers zich nu in de groei van extreem-rechts.
Wat is er de laatste dertig jaar veranderd voor werknemers?
Mensen hebben vaak niet meer één beroep, één rol en één opdrachtgever. Daardoor kan er belangenverstrengeling, corruptie en vriendjespolitiek ontstaan. Iemand als vicepresident van de Raad van State Piet Hein Donner heeft altijd in loondienst gewerkt, met een volle baan, waar er geen mogelijkheden voor bij verdiensten waren. Voor hem was het makkelijk om integer te zijn. Ik ben zelf zzp-er en ik sta zelf wel eens voor de vraag of mijn onafhankelijkheid in het geding is bij een opdracht van bijvoorbeeld een Ministerie. De verleiding van het goed geld verdienen is groot. Intussen worden maatschappelijke problemen, van welke aard dan ook, steeds persoonlijk gemaakt. Dat is ook typisch wat Rutte doet. Je moet je maar invechten, het ligt allemaal aan je eigen inzet. Terwijl duidelijk is aangetoond dat bij onderzoek naar de praktijken van de uitzendbureaus bijna de helft van die bureaus wilde meewerken aan het weren van mensen met een migratieachtergrond.
Wat is er bij de overheid veranderd?
Bij overheidsinstellingen is de markt centraal komen te staan, het gaat daar om de centen. Naar buiten toe met opgeblazen reclametaal van wij zijn de besten, excellent en super. Gewoon goed is niet meer voldoende. Intern mag er niemand buiten de pot pissen want dat schaadt het merk. Dat zie je bij scholen, ziekenhuizen en het leger. Kritiek van onder dringt niet door naar boven omdat er tussenlagen zijn die die kritiek dempen. De bestuurders praten niet open over de bedrijfsvoering. Het hogere management komt niet voort uit de scholen of universiteiten zelf, het zijn geen praktijkmensen. Zij kunnen de kwaliteit niet beoordelen omdat ze daar geen verstand van hebben. Bij hen gaat het om de kwantiteit. Een voorbeeld daarvan is Pieter Duisenberg die, van VVD Kamerlid zonder enige wetenschappelijke prestatie, voorzitter werd van de Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten. Dat soort bestuurders functioneert als een echoput voor het Haagse kwantiteitsdenken.
Hoe zie je de politieke toekomst?
Ik denk dat het vertrek van de Britten uit de EU een zege kan zijn. Ik verwacht een verandering van de eenzijdige vrije handel en een aanpak van de belastingparadijzen. De kloof tussen de Angelsaksische wereld, waar Nederland vanouds als voorbeeld naar kijkt, en het Europese continent wordt steeds groter. De droom van de neoliberale Brexiteers die nu de toon zetten in Groot-Brittannië staat daar haaks op: die behelst de omvorming van hun eiland tot een soort fiscale vrijbuitersstaat voor de Europese kust die, dankzij forse belastingverlaging voor rijken en bedrijven, ervoor moet zorgen dat Britannia rules the waves again. De prijs zullen zij betalen die, van de daarmee verder afgebroken, collectieve voorzieningen afhankelijk zijn.
Engeland heeft eigenlijk alleen nog maar een sterke financiële sector. Onder Margaret Thatcher is men overgegaan op de dienstverlening. De maakindustrie is in Groot-Brittannië helemaal verdwenen in tegenstelling tot die in Duitsland. Dat land ziet zichzelf als een industrienatie, de vrije markt is daar minder sterk. Het kent een sterke maakindustrie van nuttige spullen, of het nu auto’s zijn of wasmachines. Die maakindustrie is nog steeds de kracht van de Duitsers. Zij zijn veel meer een egalitair, burgerlijk land dan het nog half-feodale Engeland.
Wat dreigt, is dat ook andere landen zich door fiscale concurrentie tot een verdere sociale race to the bottom genoodzaakt zien, iets waarop de Haagse coalitie met de verlaging van de vennootschapsbelasting alvast een voorschot neemt. Het is die onzekerheid aan de onderkant die het populisme electoraal voedt. Het wordt de morele hamvraag voor de nieuwe coalitie, die verder reikt dan de Nachtwacht en het Wilhelmus: is zij er straks meer voor de basisschoolleraar of vooral voor de bonusbankier?
—
Thomas H. von der Dunk (1961) is cultuurhistoricus, publicist en politiek commentator. Na zijn studie kunstgeschiedenis in Amsterdam en promotie in Leiden (1994) vestigde hij zich als zelfstandig publicist. Hij schrijft in wetenschappelijke vaktijdschriften over thema’s uit de Nederlandse, Duitse en Europese architectuur- en cultuurgeschiedenis van de zestiende tot de negentiende eeuw, en in kranten en op internet over actuele onderwerpen uit de nationale en internationale politiek. Sinds 2007 is hij als gastonderzoeker verbonden aan de vakgroep Europese Studies van de Universiteit van Amsterdam. Bij uitgeverij Vantilt verschijnt in mei Zuid-Tirol is niet Italië̈! Een honderd jaar oud Europees grensgeval. In dit boek toont Von der Dunk aan dat gevoelens van eenheid en identiteit niet kunnen worden opgelegd door een nationale regering. Von der Dunk is al jaren lid van de Partij van de Arbeid.