In hoeverre zijn we van elkaar vervreemd geraakt?

Hangt de politieke toekomst van links samen met het vermogen van mensen om zich te kunnen verplaatsen in de ander? Of zijn we inmiddels te vervreemd van elkaar geraakt? Een reflectie op de verkiezingsuitslag vanuit het perspectief van twee buitenlandse schrijvers: Didier Eribon en Juli Zeh. 

Door Twan van Lieshout

Het blijft een gekke reflex: ondanks dat de combinatie GroenLinks-PvdA acht zetels won, waren veel beschouwers er toch weer als de kippen bij om de schuld van de opmars van de PVV vooral bij links te leggen. ‘Verval bij links-progressieve partijen’, aldus de NOS. ‘Waarom links een scheldwoord is geworden’, kopte de Volkskrant van 30 december. Betoogd werd dat kandidaat Van der Lee en links niet teleurgesteld hadden mogen wezen, toen het Kamervoorzitterschap naar de radicaal-rechtse Martin Bosma ging. Linkse voorstellen zouden te drammerig zijn, aldus een paginalange litanie van VVD’er Paul Slettenhaar. Links als elitair, als hoogopgeleid, als weinig verbonden met ‘de gewone mensen’. Eenzijdig, veelal onjuist en framend als dit soort artikelen zijn, raken dit type mediaberichten toch onwillekeurig een snaar. Want is het niet vreemd dat juist de mensen met lagere inkomens en een praktische opleiding, hun heil al sinds een flink aantal jaren eerder bij rechts zoeken dan bij links? Zoals onlangs door o.a. Marcel Lubbers op Stukroodvlees werd geanalyseerd, stemde nog nooit zo’n klein deel van degenen die zichzelf tot de arbeidsklasse rekenen op partijen als GL-PvdA of de SP (dat is overigens met name aan het verlies van deze groep bij de SP te wijten). Is het een teken van een diepe kloof tussen hoogopgeleid links en praktisch opgeleid extreemrechts, waarbij begrip en overbrugging niet meer mogelijk is?

Een antwoord hierop is wellicht te vinden bij de Franse intellectueel Didier Eribon, die eerder in Terug naar Reims zijn klassenmigratie uiteenzette: als homoseksuele jongen uit een arbeidersgezin brak hij met zijn omgeving nadat hij door scholing en universitaire vorming volkomen vervreemd was geraakt van zijn afkomst. Nu heeft hij met Het vonnis van de samenleving hier een vervolg op geschreven. Hier schrijft hij, in een overigens niet heel toegankelijk boek vol literatuurverwijzingen, over een aantal intrigerende zaken. Zo ziet hij hoe de generatie van zijn ouders als onderdeel van de arbeidsklasse verbitterd raakte. Sociale stijging zat er vaak niet in. Volgeladen met consumptieschulden en een hypotheek, waren ze sterk afhankelijk van en gericht op geld. Het grote doel was een eigen huis, ‘en het vooruitzicht ooit kleine bezitter te worden, maakte hen ontvankelijk voor rechtse propaganda’. Maar die huizen bleken vaak onderdeel te worden van wijken die steeds meer bevolkt werden door immigranten, en waar men naarstig aan wilde ontkomen. De scheidslijnen werden hierbij niet meer klassenlijnen, maar etnische lijnen. ‘Mensen waren vastbesloten om zich los te weken uit een geheel dat werd gedefinieerd als de arbeidsklasse, de minvermogenden, de onbemiddelden. Het was duidelijk de bedoeling, zich te distantiëren van ook maar de gedachte aan een georganiseerde arbeidersbeweging, soms zelfs zich te verwijderen uit de inbedding in een links gemarkeerde politieke ruimte.’

In het werk van Eribon zit een merkwaardig dubbeling. Enerzijds beschrijft hij hoe vrijwel alles gedefinieerd wordt door klasse. Of je cultureel onderlegd bent, wat voor werk je doet, wat je kans is om bij de ‘heersende klasse’ te behoren. Klasse is bepalend, tenzij onderwijs een ontsnapping biedt. Het is daarmee een fundament voor sociaal-economisch klasse-denken, wat zeker hier in het zogenaamde egalitaire Nederland, op pogingen van bijvoorbeeld Ron Meyer en onlangs Noortje Thijssen en Tim ’S Jongers na, nog relatief beperkt is. Anderzijds kun je het boek ook als een exponent lezen van juist het identiteitsdiscours. Want hoe bepalend is zijn homoseksualiteit, en de reactie daarop vanuit zijn ouderlijk arbeidersmilieu wel niet geweest voor Eribon, ook voor zijn eigen ontwikkeling?

Eribon, zo schrijft ook vertaalster Jeanne Holierhoek in een prachtig nawoord, zet een aantal actuele vragen op scherp zoals of het ‘aanzwellende identiteitsdenken een verzwakkend effect heeft op de klassenstrijd’, maar constateert dat Eribon eerder beschouwt dan beantwoordt. De opmerking dat iedereen meerdere identiteiten heeft, en dat het mogelijk zou moeten zijn dat de arbeidersbeweging een front vormt met emancipatoire bewegingen is theoretisch juist. Maar het is de vraag of we dat nu in de praktijk zien, in een polariserende wereld waarin mensen zichzelf in een hokje plaatsen, en hierbij ook automatisch allerlei standpunten uit dat gepolariseerde hokje overnemen. In hoeverre kunnen mensen zich nog onttrekken uit deze pregnante classificatie? 

Dat brengt ons bij een tweede boek van buitenlandse bodem. De Duitse auteurs Juli Zeh (bekend van Ons soort mensen) en Simon Urban schreven een boek over de huidige polarisatie die vrijwel elke westerse maatschappij parten speelt. Tussen werelden is een roman, en gaat over twee oude studievrienden, Stefan en Theresa. Stefan is adjunct-directeur van een progressieve krant, Theresa runt een (biologische) boerderij. Het boek is opgebouwd als één lange mail en Whatsapp-uitwisseling. De oud-studiegenoten leven in totaal andere werelden, en de vraag die het boek oppert is of ze elkaar nog kunnen begrijpen. ‘Er bestaat niet zoiets als daarbuiten, of hier binnen’, laat Zeh een van de hoofdpersonages zeggen. Maar of ze daar naar kunnen leven is de vraag, want beiden worden meegesleept in hun eigen wereld. Op de krant, waar de jongeren in woke-taal alleen nog maar eenzijdige radicale berichtgeving willen schrijven. Of op het platteland, waar de boeren een ruwe strijd aangaan voor eerlijke prijzen en minder regels. Ze voelen zich niet erkend door de stedelijke elite van het land, en al helemaal niet door de in hun ogen non-zorgen van deze elite. Het boek van Zeh en Urban is ontegenzeggelijk lekker leesbaar, en zelfs bij vlagen spannend, maar het is de vraag of de auteurs niet te veel een karikatuur neerzetten van hun hoofdpersonen. Want tja, zou er werkelijk iemand ooit niet aan kinderen zijn begonnen als hoofdpersoon Stefan vanwege een angst om zijn erfelijk racistische witheid? En dat raakt ook uiteindelijk aan de centrale premisse van het boek: is het nu echt zo dat bevolkingsgroepen elkaar niet meer kunnen begrijpen, zelfs als ze veel onderling contact hebben?

De reflecties van Eribon stemmen hoopvoller dan de soms wat platgeslagen tweedeling van Zeh en Urban of de mediaberichten waar dit stuk mee begon. Ergens lijkt het laatste lekkerder te bekken: het frame van de hoogopgeleide linkse stadsbewoner, die met zijn woke-gedachten de aansluiting volledig heeft verloren met de alledaagse besognes van de Jan met de Pet, die zich dan maar wendt tot extreemrechts. Maar daarvoor hoeft het nog niet waar te zijn. Toegeven, ook deze verkiezing verloor links weer zetels, terwijl het extreemrechtse blok steeds groter werd. Met name de SP verloor flink, voor een deel aan de PVV of NSC. Maar met nog geen 2% van de nieuwe PVV-stemmen hebben bijvoorbeeld GroenLinks-aanhangers of PvdA’ers volstrekt niet aan de opmars van Wilders bijgedragen. Dat was namelijk de VVD: met 15% van de nieuwe PVV-stemmers die als kiezers overliepen. En doordat aanvankelijk Yesilgöz de PVV niet langer uitsloot van regeringsdeelname, waardoor veel niet-stemmers weer eens de moeite namen naar het stemhokje te lopen. Maar niemand die de vraag stelt in hoeverre de VVD de connectie met de hardwerkende Nederlander heeft verloren.  

Daarbij durf ik de stelling wel aan dat we in werkelijkheid lang niet zo gepolariseerd zijn als de eendimensionale opinies poneren. Wie kent er immers niet tientallen mensen die géén havermelk drinken, maar gewoon hard werken in bijvoorbeeld de publieke sector, de zorg, het onderwijs, het mkb en zich zorgen maken over de ieder-voor-zich-samenleving? Waar de ongelijkheid steeds groter lijkt te worden, de wooncrisis, de tekorten in het onderwijs. Of mensen die, ongeacht opleiding of kleur, zich zorgen maken over de toekomst. Omdat ze jong zijn, of jonge (klein)kinderen hebben, en zich hebben verdiept in de klimaat- en biodiversiteitscrisis en niet onder een steen hebben geleefd. 

Een linkse stem hoeft niet per se voort te komen uit identiteitsdebatten, of alledaagse eindjes-aan-elkaar-knoop-problemen (zie ook het interview met Mirjam de Rijk in dit nummer). Kortom: een linkse stemmer kan opvallend normaal zijn, zoals ook de gemiddelde Nederlander, en daarmee bereikbaar. Zoals Zeh haar hoofdpersoon laat zeggen: ‘Volgens mij proberen we allemaal elkaar te redden. Waarschijnlijk zijn we bang, niet alleen jij en ik maar iedereen, de hele maatschappij, om elkaar kwijt te raken.’ Je kunt dus ook stellen dat er een heel veld open ligt voor links. Mits we ons maar inleven in elkaar, en de problemen benoemen die het overgrote deel van Nederland ondervindt. 

Dit artikel verscheen in Tijd&Taak, maart 2024.