Twan van Lieshout won begin dit jaar de Banningprijs 2018 met zijn essay ‘Weg van het redelijke midden’. In deze bijdrage krijgt Twan nog wat nadere argumenten mee: de uitgangspunten van het financieel-economische beleid van de PvdA, inclusief het begrotingsbeleid moeten inderdaad fundamenteel op de schop. Maar niet alleen omdat Van Waarde dat vraagt, maar vooral ook omdat dat economisch heel verstandig is.
In zijn prijswinnende essay ‘Weg van het redelijke midden’ meldt Twan van Lieshout dat het voor het herstel van de positie van de sociaaldemocratie in het algemeen en de PvdA in het bijzonder niet nodig is om nieuwe waarden te ontwikkelen, maar wel om twee bestaande waarden te laten vallen: redelijkheid en spaarzaamheid. Hij verwijst in dat verband ook naar het Van Waarde manifest, waarin onder meer staat dat de PvdA terug moet naar het anticyclische Keynesiaanse begrotingsbeleid. Daarbij hoort volgens Van Lieshout ook een nieuwe agenda van werkelijke herverdeling, echte gelijke kansen, mogelijkheden voor oudere mensen die hun werk zijn kwijtgeraakt en een publieke sector die haar burgers weer dient in plaats van hen te wantrouwen. Maar, zo stelt hij vast, dergelijk anticyclisch beleid is helaas niet goed uitvoerbaar binnen ‘de monetair-economische EU-politiek’.
Dat moet dus anders, maar zulks impliceert volgens Van Lieshout naast een doordachte economische analyse ook de intellectuele moed om die vernieuwde aanpak door te voeren en te verdedigen. Dat doe je enerzijds door afstand te nemen van het neoliberale economische beleid waar de PvdA verantwoordelijkheid voor heeft genomen met haar deelname aan Rutte II, maar anderzijds vooral door de huidige PvdA-visie over het financieel-economisch beleid fundamenteel op de schop te nemen.
Want zelfs in geval dat de crisis nu echt voorbij zou zijn, weten we dat we niet de laatste crisis hebben gehad. Van de ten onrechte lang genegeerde econoom Hyman Minsky leren we immers dat economische crises in kapitalistische economieën niet voortkomen uit oorzaken van buiten, maar juist vanuit het systeem zelf. Een economische theorie en een economische politiek die daar geen rekening mee houdt, wordt volgens journalist en econoom Martin Wolf ‘even relevant als een theorie van het lichaam die de mogelijkheid van een hartaanval uitsluit of een theorie van bruggenbouw die geen rekening houdt met het risico van instorting.’
Een klemmend pact
In de Nederlandse politiek overheerst in brede kring helaas nog steeds het idee dat de belangrijkste oorzaak van de problemen van de Nederlandse economie gedurende de laatste crisis de staatsfinanciën waren, in het bijzonder het financieringskort, de oplopende staatsschuld en de rentelasten. Dus moest de begroting op orde en dat wilde onder meer zeggen dat er substantieel bezuinigd moest worden. De ideologische onderbouwing voor dit beleid was dat de overheid te groot zou zijn, dat de verzorgingsstaat uit de voegen barst en dat er niet meer mocht worden uitgegeven dan dat er binnenkomt. Daarom moest Nederland door de zure appel heen bijten. Deze opvattingen kunnen echter nauwelijks worden onderbouwd met behulp van economische theorie en empirisch onderzoek. Een toenemend aantal economen was (en is) dan ook van oordeel dat Rutte I en Rutte II geen coherente macro-economische politiek hebben gevoerd en dat ze daardoor de crisis eerder hebben verdiept dan opgelost. Zie hiervoor bijvoorbeeld De Kam, Jacobs, Teulings en Hoffman in ons land, alsmede Amerikaanse economen als Krugman, Summers en Stiglitz. Maar ook in neoliberale kringen tamelijk onverdachte clubs als de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) kwamen tot vergelijkbare conclusies .
Groeiperspectieven en daarmee de ontwikkeling van de feitelijke werkgelegenheid werden in de jaren van de crisis immers vooral bepaald door de vraagzijde van zowel de goederen- als de arbeidsmarkt. Dat vergde dus ook eerder vergroting van de (overheids-)bestedingen om zo de zogenoemde output gap (dat is het verschil van wat je in je economie gegeven de beschikbare productiecapaciteit aan goederen en diensten kunt maken en wat je feitelijk maakt) effectief te dichten.
De basis van het Europese (en dus ook het Nederlandse) begrotingsbeleid is echter dat aan de eisen van het zogenaamde Stabiliteits – en Groei Pact moet zijn voldaan. De bruto overheidsschuld moet volgens dat pact beperkt blijven tot maximaal 60% van het bruto binnenlands product. Let wel: bruto- en geen netto-schuld, want de overheid mag geen activa bezitten. De neoliberale ideologie vereist namelijk dat de overheid haar activa zoveel mogelijk verzelfstandigt en privatiseert. Om de geëiste schuldquote te realiseren, mag het financieringssaldo van de overheid voorts maximaal 3% van het bruto binnenlands product bedragen.
Begrotingsbeleid à la PvdA versie 2012
Vóór haar deelname aan het kabinet-Rutte II had de PvdA betrekkelijk weinig boodschap aan dat Stabiliteits – en Groei Pact. De PvdA zag toen meer het grote belang van begrotingsbeleid als onderdeel van een politieke agenda gericht op het oplossen van de financiële crisis. Dit standpunt kwam ook tot uitdrukking in de weigering van de partij om deel te nemen aan het zogenoemde Kunduz-akkoord van april 2012. Het programma van de PvdA voor de verkiezingen van 2012 wees het Stabiliteits – en Groei Pact af en pleitte voor de formulering van een nieuw groeipact in Europees verband, met als doelstellingen het scheppen van werkgelegenheid en als lange-termijndoelstelling begrotingsevenwicht. In het programma voor de Europese verkiezingen van 2015 is overigens juist die werkgelegenheid met nadruk naar voren geschoven.
Het programma gaf aan dat (zoals Van Lieshout terecht opmerkt) zeker ook de overheidsfinanciën op orde moesten worden gebracht en grote besparingen moesten worden gerealiseerd en hervormingen in gang gezet. Dit diende echter wel behoedzaam te gebeuren, omdat de economie immers in een recessie verkeerde en de werkloosheid steeds verder opliep. Dus was goede maatvoering van belang teneinde de economie de gelegenheid te geven te herstellen en vertrouwen te scheppen waaruit nieuwe economische groei kon voortkomen.
Kunduz werd wel getekend door D66 en zelfs door GroenLinks. Zij hadden er toen blijkbaar geen moeite mee om te tekenen voor een omvangrijk bezuinigingspakket, dat uiteindelijk door Rutte II en dus door de VVD en de PvdA is uitgevoerd. Met voor de PvdA en voor haar achterban desastreuze gevolgen. In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II werd namelijk onverkort vastgehouden aan de Europese begrotingsafspraken. Hiermee stemde de PvdA alsnog in met het Kunduz-akkoord. Met daar bovenop nog verdergaande bezuinigingen, die moesten worden betaalt als prijs voor de zo gewenste regeringsdeelname. En dit terwijl op dat moment ook al duidelijk was dat die afspraak om politieke-, maar vooral ook economische redenen zeer onverstandig was.
Erg veel lijkt de PvdA hier echter niet van te hebben geleerd. In het verkiezingsprogramma voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 werd, met een verwijzing naar de ’traditie van een verstandig begrotingsbeleid’, gemeld dat de PvdA aan het eind van de kabinetsperiode structureel evenwicht op de begroting wil hebben, zodat we ‘onze kinderen niet opzadelen met de rekening en ouderen ook in een vergrijzende samenleving de zorg kunnen bieden die ze verdienen’. Wel mocht het tekort oplopen bij economische tegenslag of ’bij onvoorziene omstandigheden’. Maar over het klemmende Stabiliteits – en Groei Pact echter geen woord!
Het belang van een activistisch begrotingsbeleid
In de context van de indertijd bestaande macro-economische situatie waren naar mijn oordeel en dat van anderen andere interventies op het terrein van het begrotingsbeleid nodig dan onder Rutte II zijn overeengekomen.
o Argument 1 om het in ieder geval indertijd rustig aan te doen met al die bezuinigingen, was dat Nederland een structureel hoog betalingsbalansoverschot kende en overigens nog steeds kent. Dat duidt op een spaaroverschot en op onderbesteding, welke juist een ruime(re) inzet van begrotingsmiddelen vereist en een ruimere politiek ten opzichte van begrotingstekort en staatsschuld.
o Argument 2 voor een ander beleid was dat bezuinigen helemaal niet zo hoefde van de financiële markten. Beleggers willen namelijk vooral een goed product tegen een zo laag mogelijke prijs. Een goed product is een staatsobligatie van een staat die op de lange termijn aan haar verplichtingen kan voldoen. Door ons overschot op de lopende rekening en ons concurrentievermogen wisten financiële markten zich er in hoge mate van verzekerd dat Nederland zijn schulden kon afbetalen. Uit het feit dat de door de Nederlandse staat te betalen rente steeds relatief laag is gebleven, kan worden afgeleid dat de financiële markten in dit opzicht een stuk minder streng zijn dan Europa. .
o Argument 3 was dat uit talloze onderzoeken was gebleken dat bezuinigingen in exceptionele tijden van (financiële) crisis veel schadelijker zijn dan in normale tijden. Zo ongeveer alle economische actoren gedragen zich dan gerestricteerd, dat wil zeggen, dat ze terughoudend zijn met bijvoorbeeld consumptie, productie en het verstrekken van kredieten. Niet alle actoren kunnen echter tegelijk sparen zonder dat het nationale inkomen daalt. Uitgaven van de één zijn het inkomen van de ander. Door de overheid meer te laten sparen, werd het balansherstel in de private sector gefrustreerd, waardoor de bestedingen extra hard worden geraakt.
o Argument 4 was dat anticyclisch begrotingsbeleid zeker toen gemakkelijker was om uit te voeren omdat het risico dat de overheid stimulerend beleid verkeerd doseert veel kleiner was. De conjunctuur is dan immers beter te bepalen, want de economie verkeerde typisch in een dal waar ze niet zo heel snel uit zou komen.
o Argument 5 was dat uit de beschikbare data bleek dat sprake was van langdurige stagnatie. Die treedt op wanneer in een economie niet genoeg vraag is naar investeringsgoederen om de besparingen te absorberen. Langdurige stagnatie wordt zichtbaar door een lage tot negatieve reële rente, waardoor het bijna onmogelijk is via het monetaire beleid de nominale rentevoet zodanig te laten zakken dat we op een pad naar volledige werkgelegenheid kunnen komen.
Gegeven deze omstandigheden zou het begrotingsbeleid dus de klus moeten klaren om te voorkomen dat tijdelijke vraaguitval zou leiden tot structurele vernietiging van productiecapaciteit op de lange termijn, tot structureel minder investeringen door bedrijven en tot langdurige werkloosheid met als gevolg een structureel verlies van kennis van werknemers. Door als overheid zelf te investeren in bijvoorbeeld fysieke – en kennisinfrastructuur zou je die structurele effecten kunnen tegengaan. Daardoor zou ook de negatieve ontwikkeling van investeringen (waaronder niet in de laatste plaats de overheidsinvesteringen) kunnen worden gekeerd. Dat was en is ook de opvatting van organisaties als OESO, IMF en zelfs onze eigen Nederlandsche Bank.
Het IMF meent zelfs dat Nederland de overheidsbestedingen ook nu (nog) meer moet opvoeren, omdat dat het handelsoverschot zou doen krimpen en de onbalans in de handelsrelatie tussen Zuid- en Noord-Europa zou kunnen verkleinen. Het IMF wil daarbij dat die uitgavenverhogingen vooral neerslaan bij innovatie, onderwijs en onderzoek, vanwege de positieve effecten die die uitgaven hebben op het structurele groeivermogen van de economie. Ook Jacobs meent dat nog steeds, mede door de nog altijd zeer lage rentes hogere overheidsinvesteringen wenselijk zijn, aangezien zulke investeringen rendabeler zijn dan ooit. Met 2,6 miljard euro extra per jaar (0,35 procent bbp) werkt Rutte III volgens hem te weinig aan infrastructuur, onderwijs, R&D en verduurzaming van de energievoorziening.
Meer sterk door meer sociaal
Als PvdA willen we uiteraard graag een rechtvaardige(r) verdeling van kennis, macht en inkomen. Ook dit streven heeft in de periode Rutte II helaas behoorlijk wat klappen opgelopen, zoals Van Lieshout terecht stelt. De weg uit de crisis heeft onderweg immers nogal wat slachtoffers geëist. Daarbij kan niet echt worden gesproken van een eerlijke en rechtvaardige verdeling van de financiële- en sociale pijn als gevolg van de bezuinigingen. Dat geldt niet alleen de verdeling van inkomen en vermogen, kennis en macht, maar ook voor de toegang tot (goed) werk en maatschappelijke voorzieningen zoals onderwijs, zorg en wonen..
Minstens zo belangrijk voor het beleid gericht op versterking van onze economie is daarnaast echter ook dat een rechtvaardige verdeling van inkomen, vermogen, kennis, macht en die goede toegang tot maatschappelijke voorzieningen, in hoge mate bijdraagt aan duurzame economische groei, vanwege het positieve effect op het vertrouwen dat burgers (kunnen) krijgen, hebben en houden in de instituties van het land en in elkaar. In een studie van het IMF is bijvoorbeeld onderzocht hoe toegenomen ongelijkheid het vertrouwen tussen burgers onderling kan verminderen. Aangetoond is dat in de VS en in Europa vooral de ongelijkheid aan de onderkant van de inkomensverdeling het vertrouwen dat burgers in elkaar en de instituties stellen negatief beïnvloedt. Wanneer veel vertrouwen heerst, kan vrijuit worden gehandeld, onderhandeld en samengewerkt. Een situatie van wantrouwen zorgt echter voor misgelopen mogelijkheden met alle gevolgen voor de groei en draagt bovendien niet bij aan sociale cohesie in de samenleving, die we juist zo hard nodig hebben. Wantrouwen draagt langs die lijn waarschijnlijk ook bij aan de opkomst van populisme, in al haar soorten en maten.
Er zijn in dit opzicht in ons land substantiële bedreigingen aanwezig. De (relatieve) armoede, de vergroting van de inkomensverschillen tussen boven- en onderkant, de werkgelegenheidsontwikkeling bij lager opgeleiden, maar zo onderhand ook bij de middengroepen dragen bepaald niet bij aan het vertrouwen van mensen in de instituties van ons land en in elkaar. De liberalisering van het wonen leidt tot pijnlijke uitsluitingsprocessen, vooral in de steden. Stijgende koop- en huurprijzen drijven de lage- en middeninkomens naar de rand van de stad en daarbuiten. Opeenvolgende rapporten van de Onderwijsinspectie over De Staat van het Onderwijs geven aan dat de onderwijsloopbaan van onze jeugd niet zozeer wordt bepaald door intelligentie en doorzettingsvermogen, maar vooral door het inkomen en de opleiding van de ouders en door de school waar je als leerling zit. Ook signalen rond zorgmijding bij vooral lagere inkomensgroepen indiceren dat het met de toegang tot onze zorg niet echt goed is gesteld.
Een nieuwe start?
De constatering dat de economie er nu beter voor staat dan in 2012 is op zichzelf juist. Maar of dat lag dat aan het beleid waar ook de PvdA verantwoordelijkheid voor heeft genomen is een hele andere vraag. En was dat beleid bovendien fatsoenlijk en rechtvaardig? Als het doel van dat beleid was om ons te conformeren aan de afspraken die we in Europees verband hebben gemaakt in het kader van het Stabiliteits – en Groei Pact, dan hebben we het goed gedaan. Maar we zitten mis als ons doel was ons te houden aan verstandige economische inzichten die na de oorlog voor een ongekende groei zorgden en dat nog steeds kunnen doen.
Uit die inzichten blijkt ook dat het daadwerkelijk gevoerde beleid de economische groei en de werkgelegenheid onvoldoende heeft bevorderd en dat het in termen van de rechtvaardige verdeling van inkomen, arbeid en maatschappelijke voorzieningen niet goed genoeg is gesteld. Dat laatste is ook nadelig voor de economie.
Dat het met de economie nu goed gaat, komt vooral door het herstel van de voor Nederland concurrerende wereldhandel, waar de marktsector actief en met goed resultaat op heeft ingespeeld. Bovendien had het nog veel beter gekund wanneer eerder niet was uitgegaan van het neoliberale uitgangspunt dat het de ondernemers zijn die de banen scheppen – en de overheid dus niet – en dat daarom de beste overheid een kleine overheid is.
Het moet, zeg ik met Van Lieshout, dus inderdaad anders. Ten behoeve van de realisatie van echte bestaanszekerheid, verheffing, goed werk en binding, dat wil zeggen de Waarden van het Van Waarde manifest. Nederland heeft recht op een nieuwe, neo-liberaal-loze Partij van de Arbeid, niet alleen op papier, maar ook in de dagelijkse praktijk.
Alleen even afwachten of het goed komt met die intellectuele moed.
André Stroop is econoom en lid van het Netwerk Economie in de PvdA