Er zijn lessen te trekken uit de nalatenschap van Willem Banning, voorman van het religieus-socialisme. Politiek en samenleving moeten de handen ineen slaan, om de overheid weer te maken tot een plek waar we allemaal bijeen komen en niemand aan zijn lot wordt overgelaten.
Op 9 februari van dit jaar bestond de Partij van de Arbeid vijfenzeventig jaar. In 2019 vierde de Banning Vereniging, voorheen Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers, haar honderdjarig jubileum. Op tafel lag de vraag waartoe beide ooit werden opgericht. Het antwoord hierop heeft betekenis voor de context van vandaag en morgen.
Op 9 februari 1946 opende dominee Willem Banning het stichtingscongres van de PvdA. Hij onderstreepte de historische betekenis van het moment. De oprichting van de partij was een nieuw begin, ten dienste van meer dan de partij zelf. Na de verwoestingen van de oorlogsjaren lag er een nieuwe sociale kwestie. De enige mogelijke oplossingsrichting kon gevonden worden ‘in socialistische zin’. Dat socialisme moest dan wel aan vier voorwaarden voldoen. Het was onverbrekelijk verbonden met de democratie. Het ging uit van de persoonlijke waarde en waardigheid van ieder mens. Het erkende het recht in de bezitsverhouding in te grijpen ten dienste van het algemeen welzijn. En het wilde geen levensbeschouwing zijn, geen ‘godsdienst van het socialisme’. Banning wilde alle krachten verenigen, die bij wilden dragen aan ‘dit maatschappelijk idee’.
Banning was in de partij geen onbekende. Hij was dominee in de Nederlandse Hervormde Kerk, onbetwist voorman van het religieus-socialisme in Nederland en in 1930 toegetreden tot het bestuur van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Hij was een van de vooraanstaande stemmen in het debat over de toekomst van de sociaaldemocratie en schreef mee aan het beginselprogramma van 1937. Mede op basis van dit programma zocht de partij in de oorlogsjaren naar een verbreding van de basis. Politieke samenwerking van progressieve christenen, vrijzinnig democraten en democratisch socialisten was nodig om naoorlogs Nederland een ander aangezicht te geven. Toen de ambitie tot samenwerking in het slop raakte, trok Banning het voertuig uit de modder. Daarom werd hem direct na de oprichting van de PvdA het eerste woord gegund.
Willem Banning, zoon van een haringvisser, had in zijn jonge jaren een kwetsbare gezondheid. Dat maakte hem ongeschikt voor het harde leven op zee, hij moest gaan leren. Dat bleek hij goed te kunnen. Via de kweekschool ging hij naar de universiteit om theologie te studeren. Hij kwam in aanraking met de Vereniging Woodbrookers in Holland. Dat was een reünistenvereniging van deelnemers aan vormingscursussen op het door Quakers gedreven landgoed Woodbrooke, nabij Birmingham. In 1911 bouwde de vereniging een eigen vormingscentrum in het Gelderse Barchem. Via eigen cursuswerk probeerde men het open gesprek over levensbeschouwelijke vraagstukken, zoals de deelnemers dat op Woodbrooke hadden leren kennen, in de Nederlandse context vorm te geven.
Banning kwam er voor het eerst in 1916 en voelde zich er direct thuis. Enkele jaren later ontstond bij enkele leden de wens het cursuswerk ook te richten op ‘de arbeidersbeweging’. In 1919 ontstond de Arbeidersgemeenschap der Woodbrookers, met Banning als voornaamste organisator. Deze Arbeidersgemeenschap fungeerde voor Banning in de jaren twintig en dertig als een soort laboratorium voor ideeën. Gedachtevorming over de sociaaldemocratie van de toekomst, de verhouding tussen bestaanszekerheid en vrijheid, het belang van democratie en het overstijgen van levensbeschouwelijk verschil behoorden tot de kern van het werk.
Er kwamen meer eigen vormingscentra, in Bentveld (nabij Haarlem) en het Friese Kortehemmen. Meer mensen raakten bij het werk betrokken, het netwerk van meedenkers groeide. Er ontstonden intensieve contacten. Binnen Nederland over levensbeschouwelijke grenzen heen en via internationale netwerken van religieus-socialisten. De rol van Banning, sinds 1928 directeur van de vormingscentra, was daarbij maar moeilijk te overschatten. Dat bleek toen hij zijn werkkring na de oorlog elders vond. Zijn opvolger Adriaan van Biemen professionaliseerde in de naoorlogse jaren het vormingswerk, met meer aandacht voor de pedagogische kanten ervan. Hij was echter minder bedreven in het formuleren van nieuwe vergezichten. Het zwaartepunt van de Arbeidersgemeenschap verschoof in de naoorlogse jaren van uitdenken naar uitleggen.
Dat hoefde op zichzelf geen probleem te zijn, in de naoorlogse jaren was het cursuswerk uiterst succesvol. Maar een probleem werd het wel toen in de loop van de jaren zestig politiek, kerk en samenleving op drift raakten. Nieuw Links ontstond. Veel betrokkenen waren geen vreemden in Bentveld, maar wederzijds begrip en belangstelling voor elkaars standpunten ontbrak. Nieuw Links koos het denken van Banning en tijdgenoten met genoegen als het verkeerde verleden. Inspiratie werd gevonden in het vroege socialisme. De PvdA van de jaren vijftig was even saai als ingeslapen. Met bijtende ironie omschreef journalist Martin van Amerongen het socialisme van Banning als ‘lauwe limonade’. Diens Arbeidersgemeenschap was een ‘kaderschool voor kwezelarij’.
De nauwe banden tussen PvdA en Arbeidersgemeenschap werden losser. Intussen hadden beide hetzelfde probleem: een goed antwoord op de vraag naar het eigen bestaansrecht ontbrak.
De actieve hoofdrolspelers in het bestuurlijk centrum in Den Haag werden het alfa en omega van de politiek. De vele verenigingen rondom de partij, zoals de Arbeidersgemeenschap, werden minder belangrijk. Voor diepgravende debatten over de eigen ideologische fundamenten was weinig tijd. Voor een stevige historische analyse van de sociaaldemocratie weinig belangstelling. Intussen verschoof het zwaartepunt in de partij van vereniging naar fractie. Daarin was de PvdA niet uniek. Politicoloog Peter Mair wees er enkele jaren geleden op hoezeer politieke partijen na de jaren zestig staps- en sluipenderwijs onderdeel werden van de sfeer van staat en bestuur, op afstand van de samenleving. De primaire taak van ‘de politiek’ veranderde van het uitdagen en controleren van de macht naar het uitleggen van overheidsbeleid.
Noch het denken van Willem Banning, noch het werk binnen de Arbeidersgemeenschap waren als zodanig voldoende voorwaarde voor oprichting en succes van de partij. Tegelijkertijd had de PvdA er zonder die inbreng zeker anders uitgezien en wellicht was ze er nooit geweest. Juist daarom is het tijd dat de Banning Vereniging zowel de ideeën van zijn naamgever als de rol van ideologisch laboratorium herneemt. Daar is zowel ruimte voor als behoefte aan.
Bij de presentatie van het beginselprogramma van de PvdA in 1959 legde Banning als voorzitter van de programmacommissie uit hoe hij politiek zag. Politiek vertrok vanuit een duidelijk mens- en maatschappijbeeld, gevoed vanuit verschillende inzichten en levensbeschouwelijke tradities, vertaalde die visie op mens- en samenleving in een concreet programma en waakte ten slotte over de institutionele inbedding en uitvoerbaarheid daarvan. Daarbij was het telkens zaak terug te keren naar de eigen visie op mens en samenleving en te bezien of bedoelde en onbedoelde effecten van maatregelen daarmee nog wel in lijn waren. Het is een methode die hoogst actueel is. Denk aan het schandaal rondom de kinderopvangtoeslag.
Twee dingen zijn nodig. Ten eerste moet er meer evenwicht komen in de discussie over inhoud en strategie. In het debat over politiek staat te vaak het electoraal gevolg van voorstellen en ontwikkelingen centraal. Dat is niet de schuld van slechte politiek, maar de uitkomst van het samenspel tussen samenleving, (sociale) media, politiek en bestuur. Dat moet anders, wat vraagt om bezinning op ieders rol en om meer aandacht voor de politieke partij als vereniging en het netwerk van organisaties en clubjes er omheen. Nu wordt onevenredig veel gevraagd van politiek leiders en (Haagse) fracties. Banning zag de partij als wisselstation. Ze verzamelde vragen, zorgen en inzichten vanuit de samenleving om die vervolgens te vertalen naar concrete politieke actie. Die rol moeten partijen opnieuw op zich durven nemen: vooruitgeschoven post van de samenleving.
Ten tweede behoren morele vraagstukken opnieuw een plaats te krijgen in de politiek. De socioloog Hans Boutellier omschreef Nederland een paar jaar geleden als een ‘pragmacratie’, een democratie waarin het debat vooral gaat over praktische vraagstukken en concrete oplossingen. De politiek zoals Banning die voor zich zag, werd gevoed door de vraag hoe we de samenleving zien, wat voor gemeenschap we willen zijn. Dan dringen zich legio vragen op. Wat hebben we, middenin een levensgevaarlijke pandemie, met elkaar over voor de bescherming van mensen? Hoe veel van onze eigen bestedingsruimte willen we opgeven om de groeiende ongelijkheid en de disbalans tussen publieke armoede en private rijkdom op te lossen?
Deze vragen en onderwerpen moeten we met elkaar aandurven, juist omdat de antwoorden nooit gemakkelijk en eenduidig kunnen zijn. Dit vraagt een ongelofelijke inzet van politieke partijen. Zij zullen zich moeten losmaken van de sfeer van de staat en de voortdurende electorale analyse en hun eigenstandige rol in het politieke debat moeten hernemen. Tegelijkertijd vraagt het ook iets van de schil rondom de politiek: denkers en journalisten, betrokken beschouwers en burgers.
De les die Banning de nieuwe PvdA meegaf, is vandaag de dag minstens zo actueel als vijfenzeventig jaar geleden. De sociaaldemocratie moet niet slechts een bestuurlijk programma willen zijn. Het is een visie op mens en samenleving. Daarin geldt het engagement en de bijdrage van iedereen als van waarde. Dat vraagt om een nieuw verbond tussen politiek en samenleving, met als doel de overheid weer te maken tot een plek waar we allemaal bijeen komen en waar niemand aan zijn lot wordt overgelaten.
Dit artikel verscheen deze maand in Herademing. Tijdschrift voor spiritualiteit en mystiek