‘Ik heb geaarzeld om dit boek te schrijven’, zegt de Vlaamse socioloog Mark Elchardus in het dankwoord bij zijn eind vorig jaar verschenen boek Reset. Elchardus werd lange tijd beschouwd als een van de meest vooraanstaande sociaaldemocratische denkers van België, maar in zijn thuisland loog de kritiek op Reset er niet om. In Nederland zijn de reacties intussen gematigd positief; in NRC Handelsblad noemde recensent Menno Hurenkamp het boek bijvoorbeeld een ‘zeer erudiete correctie op het verlichtingsdenken’. Hoogste tijd voor een wat langere reflectie.
De sociaaldemocratie heeft last van bindingsangst. Gemeenschap en gemeenschapszin, van oudsher toch belangrijke begrippen in het eigen vocabulaire, leiden vandaag de dag al snel tot spraakverwarring. Ja, gemeenschap, heel belangrijk. Maar het moet ook weer niet te gek worden. In zijn Opstaan in het Lloyd Hotel schreef Lodewijk Asscher bijvoorbeeld het lastig te vinden een moderne variant van gemeenschapsdenken tot hart van een nieuw, progressief politiek verhaal te maken. Want mensen willen wel graag onderdeel zijn van een gemeenschap en het was wellicht een mooie middenweg tussen ‘meer staat’ en ‘meer markt’, maar een te grote nadruk op de gemeenschap had ook iets benauwends. Wat volgde was een pleidooi voor autonomie, samenwerking en erkenning. Dat verhaal, met individuele vrijheid als begin- en eindpunt, was de weg vooruit.
Of een pleidooi voor autonomie, samenwerking en erkenning nu werkelijk zo anders is dan een pleidooi voor gemeenschap valt nog te bezien. Maar ook in het meest recente beginselprogramma van de PvdA zit een zekere dubbelheid. In artikel 2.7 wordt gesteld dat gemeenschapsvorming, maatschappelijke samenhang en publieke moraal voor sociaaldemocraten slechts betekenis hebben als er geen sprake is van benepenheid of paternalisme. Uiteraard juicht de sociaaldemocratie het toe wanneer mensen zich uit eigen beweging verenigen, maar dan alleen om zich te bevrijden. Niet om zich te schikken. Die terughoudendheid is relatief nieuw. In het beginselprogramma van 1959 werd nog onbekommerd gesteld dat in de samenleving die sociaaldemocraten voor ogen hebben de vrijheid van de enkeling altijd gebonden is aan gerechtigheid voor allen en dat de maatschappelijke ordening eerst en vooral dienstbaar moet zijn aan het welzijn van de gemeenschap.
Ergens in de tussenliggende periode lijkt iets verloren gegaan. En dat is een probleem in een tijd waarin mensen verwoed op zoek lijken naar een gevoel van ‘thuis’ in een steeds ingewikkelder wereld. In een beschouwing van een aantal jaar geleden kritiseerde politiek filosoof Rutger Claassen de bindingsangst van sociaaldemocraten, omdat die juist voor dit gevoel een blinde vlek zou veroorzaken. Recenter stelde de Britse historicus David Wootton in een interview dat mensen niet zo rationeel zijn als we denken. ‘Mensen zijn doorgaans verknocht aan hun vertrouwde ervaringen en gewoonten, ze zijn vaak ten diepste conservatief, willen weten waar ze aan toe zijn, gedragen zich vaak tribaal, zijn van nature wantrouwend tegenover buitenstaanders.’ Dat waren naar zijn oordeel fundamentele aspecten van de menselijke natuur en die negeren is gevaarlijk. Want wanneer progressieve politici zich onvoldoende realiseren dat mensen een gevoel van geborgenheid en continuïteit nodig hebben, dan is een vijandige reactie volgens Wootton nooit ver weg.
De noodzaak van nationalisme
Het boek van socioloog Mark Elchardus komt dus als geroepen. In een breed uitwaaierend betoog komt hij tot de conclusie dat zich in de loop van de jaren zeventig een paradigmawisseling heeft voltrokken. ‘Vrij plots verspreidde zich het geloof dat nationale soevereiniteit achterhaald is. Er groeide een nieuwe, neoliberale wereldorde, gekenmerkt door het ongehinderd en intense internationaal verplaatsen van kapitaal, goederen en mensen. De invloed van staten en kiezers werd teruggedrongen.’ De nieuwe wereld die hier ontstond, was een wereld van ontwortelden. Kapitaalbezitters, die hun bezit over de wereld schuiven al naar gelang waar het meeste rendement te halen valt. Migranten, bij gebrek aan grenzen over de wereld gejaagd. Op zoek naar lotsverbetering of veiligheid, zeker. Maar ook voortgedreven door de dwingende eisen van het internationale kapitaal dat altijd op zoek is naar goedkope arbeid. En de oude Europese gemeenschappen, die van verbonden collectieven zijn verworden tot verzamelingen van minderheden. Het gevoel van geworteld zijn is daarmee geofferd op het altaar van de neoliberale orde die, naar de woorden van Margaret Thatcher, zoiets als een samenleving niet erkend. There is no such thing as society.
Tegen deze ontworteling kwam verzet in de vorm van een ‘vreedzame, electorale revolte’ die volgens Elchardus ten onrechte als nationalistisch en populistisch werd weggezet. Kiezers bleven en blijven mede daarom kiezen voor partijen die ‘durfden te spreken over eigenheid, gemeenschap, patriottisme en natie’. De christendemocratie en sociaaldemocratie, in de jaren voor en na de Tweede Wereldoorlog hoeders van het politieke gemeenschapsdenken, waren dusdanig gecorrumpeerd door de nieuwe neoliberale orde dat zij niet langer het antwoord hadden op vragen over nationale soevereiniteit, eigenheid, recht en vrijheid. Niet gek dus dat mensen stemmen met de voeten. En ook niet ten onrechte, aldus Elchardus. De reset waar hij voor pleit, omvat vervolgens een herwaardering van de nationale staat als hoeder van de nationale gemeenschap, waarbij zowel recht als vrijheid ondergeschikt gemaakt zijn aan het belang van de gemeenschap als geheel.
Het boek is dan ook geen pleidooi voor een herwaardering van het gemeenschapsbegrip in christen- en sociaaldemocratische partijen. Die hoop lijkt ijdel. Eerder ziet Elchardus een herschikking van het politieke landschap voor zich. Er is, stelt hij in de inleiding van zijn boek, een strijd gaande om ‘de ziel van Europa’. Die strijd kan slechts gewonnen worden als gemeenschapsdenkers uit verschillende partijen zich verenigen. Daarbij schuwt hij grote woorden niet. Juist omdat de nationale gemeenschap vergruisd geraakt is en grote identiteiten als klasse en religie hun verbindende kracht verloren hebben, is het nationale nog de enige kans. ‘Op dit continent rest als grote, levensvatbare, mobiliserende collectieve identiteit vandaag enkel nog natie en nationalisme’. Om de explosiviteit van die opvatting nog wat te onderstrepen stelt hij enkele zinnen eerder met provocatief plezier vast dat duidelijk moet zijn dat ‘terwijl het nationaal-socialisme geen waarlijk socialisme is, elk waarlijk socialisme altijd nationaal is geweest’. De gedachte dat dergelijke zinnen, waarvan het boek er meer bevat, oude vriendschapsbanden onder hoogspanning zouden kunnen plaatsen lijkt me niet eens zo vergezocht.
Recht en politiek
Nu moet een pesterijtje op zijn tijd natuurlijk kunnen, maar ook na een grondige herlezing van Reset ben ik er nog niet uit waar de provocatie nu eindigt en de analyse begint. Elchardus kraakt een aantal harde noten en dat is soms nodig. Maar tezelfdertijd lijkt hij ook op de man die met een brandende lucifer op zoek wil gaan naar het lek in de gasleiding. De electorale revolte die Elchardus zo welwillend omschrijft, lijkt in de eerste plaats neer te komen op een dubbele heroriëntatie van de politiek. Het politieke debat richt zich ten eerste steeds meer op culturele scheidslijnen. Tegelijkertijd schuift het meer en meer op naar rechts. Posities die in de jaren tachtig en negentig zeker in Nederland ondenkbaar waren, zijn nu geaccepteerd onderdeel van de discussie. En dat heeft een meerwaarde, maar draagt ook risico’s met zich mee. Want als het debat als geheel naar rechts schuift, dan schuiven de extremen mee. Om in die context een pleidooi te houden voor nationalisme als enige overgebleven samenbindende kracht in de moderne wereld is op zijn minst risicovol.
Maar daar stopt het niet, want Elchardus wil in zijn boek zo veel meer zeggen over de samenhang van saamhorigheid, gemeenschap, nationaliteit en identiteit. Zo kondigt hij het einde aan van ‘de mensenrechten’ als een soort seculiere religie en stelt hij het vermeende ‘imperialisme’ van de zogenoemde mensenrechtenbeweging aan de kaak. Elchardus citeert instemmend de Amerikaanse historicus Samuel Moyn, die in zijn recente boek Not Enough concludeerde dat mensenrechten als het ware de politieke gezel geworden zijn van het neoliberalisme en dat het teleurstellend was en is hoe weinig de mensenrechtenbeweging gedaan heeft om de dominantie en de schaduwzijden van de neoliberale orde aan te klagen. Moyn legt uit dat met de nadruk op individuele politieke rechten de sociale component uit het mensenrechtendebat vanaf de jaren zeventig ten onrechte verwaarloosd is. Vrijheid werd daarmee een eenzijdig begrip. De discussie ging te veel over de vrijheid van meningsuiting en te weinig over het recht op scholing, om een voorbeeld te noemen. Je mag alles zeggen, maar had niet het recht door onderwijs ook tot een geïnformeerde opvatting te komen.
Elchardus doet het betoog van Moyn, dat prikkelend is maar nergens de nuance uit het oog verliest, echter ernstig geweld aan door te stellen dat de nadruk op mensenrechten bewust zowel de eenheid van nationale gemeenschappen heeft ondermijnd als lokale rechtstradities heeft ondergraven. Vervolgens stelt hij verregaande stappen voor om de vermeende macht van rechters aan banden te leggen. De rechtspraak trekt zich, aldus Elchardus, te weinig aan van de opvattingen van de kiezer en dat moet anders. Bijvoorbeeld door verstrekkende uitspraken van rechtscolleges, denk aan het Urgenda-vonnis van de Hoge Raad, door een twee-derde-meerderheid van het parlement nietig te laten verklaren. Via een ingewikkelde hink-stap-sprong wordt deze gedachte verbonden met het langlopende debat in de Verenigde Staten over de macht van het Hooggerechtshof daar. Maar terwijl dat debat zich vooral keert tegen de politisering van juridische benoemingen, gebruikt Elchardus het om de nevengeschiktheid van politiek en recht aan te klagen. Want het recht en de rechtspraak horen ondergeschikt gemaakt te worden aan de wil van het volk.
Denken met de hamer
Ook in dit soort passages bekruipt je als lezer de vraag waar de analyse eindigt en de provocatie begint. Zeker omdat ze gepresenteerd worden in een hoofdstuk waarin blijkens de titel ‘de avondschemering van het duizendjarig rijk van de mensenrechten’ wordt aangekondigd. Elchardus lijkt in zijn hang naar gemeenschap twee fundamentele beginselen van de moderne rechtsstaat ter discussie te willen stellen: de scheiding der machten en de bescherming van minderheden. Waar in recente theorievorming over populisme en democratie meerstemmigheid en rechtsstatelijkheid als hoekstenen van de moderne democratische politiek worden aangewezen, gaat Elchardus juist die begrippen met hamer en beitel te lijf. Dit alles naar ik aanneem met de beste bedoelingen. Een heroriëntatie op het belang van gemeenschap en de noodzaak van mensen zich in een steeds ingewikkelder wereld ook ergens thuis te voelen is belangrijk. Net als een grondig debat over de verhouding tussen recht en democratie. Maar wat betekent de boodschap van Elchardus voor de ontwortelden waarvoor hij zegt op te komen? Ruilt hij niet de ene afhankelijkheid in voor de andere? In plaats van te buigen voor het flitskapitaal dat in de neoliberale orde de dienst uitmaakt, mogen mensen nu een deel van hun vrijheid en rechtsbescherming afstaan in ruil voor de geborgenheid van de nationale gemeenschap. Maar waar zit de winst dan nog?
In een imposant essay uit 2010 concludeerde Moyn bovendien dat het een misvatting zou zijn te denken dat we vanuit het internationalisme van de mensenrechtenbeweging zonder meer terug kunnen naar het sociaaldemocratisch denken van de jaren vijftig waarin de nationale staat het alfa en omega van politieke analyse was. De tijden zijn inmiddels wel veranderd en iedere historicus weet dat niets zo moeilijk is als het terugdraaien van de klok. Het is daarom onverstandig mensen een keuze op te dringen tussen een rechtvaardige staat of een rechtvaardige wereld. Beter zou het zijn de ambitie beiden meer rechtvaardig te maken in elkaars verlengde te plaatsen: zonder rechtvaardige staat geen rechtvaardige wereld. En omgekeerd.
Ik volg Elchardus graag in zijn analyse dat links voorbij moet willen raken aan de angst om na te denken over verbondenheid, de verhouding tussen democratie en recht en de waarde van (nationale) grenzen. Maar wie dat denken meent te moeten ondernemen met hamer en beitel in de hand, moet achteraf niet vreemd staan te kijken als er zaken gesloopt zijn die voorwaardelijk zijn voor een fatsoenlijk democratisch debat. Bovendien blijft onduidelijk wat dan de winst nog is. In zijn schitterende terugblik op zijn jeugd in de provinciestad Reims schrijft de Franse filosoof Didier Eribon over de virulente gevoelens van haat tegenover alles wat vreemd was bij de generatie van zijn ouders. Homo’s, zwarten, joden. Iedereen moest het bij tijd en wijle – soms onder het mom van humor – ontgelden. Die gevoelens, schrijft Eribon, werden door de linkse beweging echter in bedwang gehouden door een gezamenlijke strijd voor lotsverbetering. Politiek leiders durfden daarbij hard en eerlijk te zijn tegen hun eigen achterban. Het conflict over ongelijkheid was net een slag belangrijker dan de onderlinge onmin over cultuur en identiteit. Dat gaf soms het nodige ongemak, maar daar bleek tijd soms wonderen te doen.
Wie bezorgd is over de toekomst van linkse politiek, en ondanks de vileine prikken en prikjes die Elchardus uitdeelt houd ik het gevoel dat ook hij die bezorgdheid deelt, moet zich mijns inziens vooral afvragen hoe economische en culturele verhoudingen in het politiek debat weer meer met elkaar in lijn gebracht kunnen worden. Want wie de fundamentele maatschappelijke vraagstukken rond bijvoorbeeld klimaatverandering en migratie wil adresseren, heeft niets aan het afbreken van de fundamenten van de moderne democratie. Die moet op zoek naar antwoorden op de toenemende ongelijkheid en een middenweg tussen de ongebreidelde macht van de markt en de in potentie totalitaire macht van de staat.
Wat is gemeenschap?
Maar hoe kom je dan voorbij die bindingsangst? Want gewoonweg het onderwerp van gesprek veranderen is natuurlijk nooit voldoende. Het begint bij een nieuwe oriëntatie op wat gemeenschap eigenlijk is. Want met al zijn nadruk op het belang van een hernieuwd gemeenschapsdenken is het bevreemdend dat Elchardus eigenlijk nergens echt komt met een sluitende definitie. Zijn boek richt zich in essentie meer op identiteit dan op gemeenschap. Door nationalisme vervolgens als enige grote, overkoepelende identiteit voor te stellen, lijkt hij van gemeenschap een begrip te maken dat per definitie alleen in enkelvoud bestaat. Alsof mensen geen onderdeel kunnen en willen zijn van verschillende, elkaar overlappende gemeenschappen tegelijkertijd. Of zich bij tijd en wijle juist uit die gemeenschappen willen terugtrekken.
Maar wat dan wel? Want ik deel de zorgen rondom het gebrek aan eensluidend antwoord op de vraag waar we met elkaar ‘thuis’ zijn in een complexe wereld. Er zijn naar mijn overtuiging twee dingen nodig. Ten eerste moet het begrip bestaanszekerheid breder worden opgevat en naast sociaal-economische rechtvaardigheid ook erkenning en waardering omvatten. Denkers als Nancy Fraser en Michael Sandel hebben erop gewezen dat gezien en gewaardeerd worden een wezenlijk onderdeel is van het gevoel van veiligheid en geborgenheid waar mensen zo naarstig naar op zoek zijn. Ten tweede is het interessant terug te keren naar gedachten zoals Willem Banning en andere opstellers van het beginselprogramma van 1959 die formuleerden. Daarbij ging het niet om gemeenschappen als grote, overkoepelende identiteiten waarin iedereen als het ware werd opgenomen en misschien wel opgesloten. Dat was juist een type denken waar Banning en anderen zich stevig tegen verzetten. Het ging hen juist om de wens bij individuele mensen samen te komen, met anderen de strijd aan te gaan voor een betere wereld, zich te verenigen. Wat Banning en anderen vooral wilden, was denken voorbij de valse tegenstelling tussen individu en gemeenschap. Individuele vrijheid begon in hun optiek juist bij sterke gemeenschappen, die mensen in staat stellen het maximale uit hun leven te halen en waarvoor mensen ook graag uit eigen beweging iets terugdoen. Daar was geen drang en dwang bij nodig. Laat staan benepenheid en paternalisme.
In de combinatie van een bredere interpretatie van bestaanszekerheid en een open gesprek over de waarde van gemeenschappen zit mijns inziens een antwoord op veel van de vragen over de toekomst van de sociaaldemocratie. De keuze voor een langs nationale lijnen gedefinieerd idee van gemeenschap past niet alleen slecht bij de linkse traditie, het versluiert ook veel. De essentie van de neoliberale orde, is dat de macht van de staat wordt aangewend om de wetten van de markt overal en altijd te doen gelden. Dat bevordert ongelijkheid en maakt alles wat van waarde is tot een transactie. Juist dat moet dus ook het hart van de kritiek zijn. Groeiende ongelijkheid maakt mensen weerloos tegen de amorele hardheid van de economie. Het antwoord is vervolgens een linkse agenda, waarin bestaanszekerheid, erkenning en een open idee van de meerwaarde van gemeenschapsdenken elkaar versterken.
Mark Elchardus schreef een belangrijk boek. Maar dan niet omdat het een broodnodige correctie zou zijn op een al te naïef vooruitgangsoptimisme. Reset is een belangrijk boek omdat het laat zien dat ook verstandige mensen op zoek naar nieuwe verbanden het zicht op de horizon kunnen verliezen. Het is mede daarom een tragisch boek, dat leest als een te lang uitgesponnen waarschuwing. De thema’s die het aansnijdt verdienen serieuze belangstelling, maar wie in de analyse van de verhouding tussen individu en gemeenschap, recht en democratie of globalisering en nationalisme een paar keer de verkeerde afslag neemt, raakt al snel vast in gevaarlijk drijfzand. De lessen die de twintigste eeuw op dat punt te leren geeft, kunnen en mogen niet genegeerd worden.
Want in dat drijfzand verzuipt uiteindelijk de democratie en daarmee elke hoop op een opleving van het democratisch socialisme. Want zoals Willem Banning al in 1946 zei; een eerste voorwaarde voor een toekomst in socialistische zin, is de vaste en onverbrekelijke verbinding tussen socialisme en democratie.
Maarten van den Bos is secretaris van de Banningvereniging en redacteur van Tijd&Taak.