Van mening veranderen tijdens een discussieavond. Hoe vaak gebeurt dat? Mij is het gebeurd op de discussieavond over euthanasie van het Netwerk PvdA en Levensovertuiging, waarvan in de vorige Tijd en Taak verslag werd gedaan. Het was weliswaar geen totale ommekeer, geen 180 graden draai, maar bijstelling van relatief onverschillig tot strijdvaardig.
En dat had alles te maken met hoe de drie hoofdpersonen van dit debat andere meningen tegemoet traden: voormalig huisarts Dirk Achterbergh, voorzitter Agnes Wolbers van de NVVE en gespreksleider Maarten van den Bos.
Dokter Achterbergh was de rustige van het stel. Hij had veel met de huidige wet gewerkt. Hij had er her en der wel wat problemen mee, maar dat was meer technisch dan principieel. Een huisarts voor wie geen klacht vreemd is. Zo’n dokter wens je eigenlijk iedereen toe.
Met Agnes Wolbers lag dat anders. Zij begon als een bekwaam lobbyiste alles wat niet in haar straatje paste weg te werken. Zo moesten we van haar het debat ontdoen van begrippen met een negatieve connotatie. We mochten niet meer spreken van euthanasie plegen, maar van verlenen. Moord versus gunst.
Ook mochten we niet zeggen dat de wet een hellend vlak is. Maar wat is het anders? In Wolbers’ verhaal is er maar één kant waar de bal naartoe kan rollen en dat is richting verruiming van de mogelijkheid tot levensbeëindiging. Dat is heel praktisch, maar ook heel duidelijk. Door gespreksleider Van den Bos werd dit frame overgenomen. Hij bestond het te vragen wie er voor vooruitgang was en wie stappen terug wilde zetten.
Nog nooit heb ik zo de ideeën van mensen met een andere mening horen ridiculiseren. Achterbergh ging daarin op een gegeven moment ook mee. Hij zei dat christelijke partijen niet erkennen dat mensen een doodswens hebben. Toen hij hierop werd bevraagd – een vraag overigens die door gespreksleider Van den Bos tot driemaal toe irrelevant verklaard werd – moest hij toegeven dat dit geen feit was, maar een vermoeden. Toch herhaalde hij het daarna vol bravoure als de nieuwe waarheid. Wolbers zong mee in dit koor.
Ook werd er voetstoots gedebiteerd dat tegenstanders van verruiming een directe link legden tussen slechte zorg en de vraag naar euthanasie. Hoewel Achterbergh over de invoering van de wet in 2001 had gezegd dat het vreemd was dat niet eerst de palliatieve zorg was verbeterd, mocht hier niet ook naar de staat van de zorg gekeken worden. En het verband heb ik nog niemand zo direct horen leggen, behalve Achterbergh en Wolbers.
Dit was geen eerlijke competitie van ideeën. Maar de weigering om de discussie meer te maken dan een uitvoeringskwestie is wel een toppunt van idiotie. Mensen hebben nu eenmaal recht op waardig sterven. Wat dit voor het leven betekent maakt deze mensen niets uit. Welke consequenties het heeft, interesseert hen niet. Of we niet beter over waardig leven zouden moeten spreken, vinden ze een ontkenning van de reëel bestaande wensen.
In mijn hoofd komt een beeld op, een variant op de posters voor ALS-onderzoek. Daar staan mensen op met de tekst: ‘Ik ben inmiddels overleden’ en ‘Ga door met mijn strijd’. In mijn campagne zouden mensen staan die nog leven, met de tekst: ‘Als het aan Alexander Pechtold/Agnes Wolbers had gelegen, was ik nu dood.’ Ik wil niet beweren dat ze mensen willen laten vermoorden. Maar welke boodschap geven we mee aan die vele depressieve mensen in Nederland als we het leven niet meer onaantastbaar vinden? Als we ze niet meer met z’n allen meegeven dat het leven maar één mogelijkheid biedt: leven. Het is een fundament dat de samenleving stut. Niet voor niets zijn we geschokt door een zelfdoding. Het tast onze meest fundamentele waarheid aan: Ieders leven doet ertoe. Waarom mag deze existentiële laag niet worden meegenomen bij de debatten?
Ook in het meer recente donordebat zag je dit terug. Er waren nog wel vragen over grondrechten, maar niet meer over de existentie van iedere mens. Ook in dat debat regeerde de praktijk. Frank de Grave vatte het mooi samen: ‘In de praktijk is de donorwet een betrekkelijk kleine verandering.’ (Trouw 30-01-2018) Maar in het leven? Wat zegt deze wet over hoe we tegen de mens en zijn leven aankijken? Ik heb ook geen antwoord, maar ik wil wel de ’trage’ vraag kunnen en blijven stellen, zoals Annemarieke van der Woude in haar boeken doet. Zij schrijft over het levenseinde vanuit het perspectief van theologie en zielzorg. Ik heb die vraag dan ook gesteld bij het debat; ik heb het verslag gehaald. Maar meer is nodig: de vraag moet blijven klinken, bij elke discussie. Het debat is te belangrijk om aan ‘praktische’ mensen te worden overgelaten.
Frits Hendriks