Net zoals voor ongetwijfeld velen van jullie is de vakantie er voor mij om even afstand te nemen. In mijn geval van mijn werk, van mijn bestuurstaken in de PvdA en ook van het jachtige drukke leven in de Randstad. Ik ga naar mijn ‘moederland’ Griekenland. Zo is de zomertijd niet alleen een tijd van ontspanning, maar ook altijd van bezinning. Meestal ga ik even langs bij het klooster waar ik werd gedoopt en zoek ik de diepe stilte van de kerken en kapelletjes. Daar vind ik dan die ‘andere rust’, de overtuiging dat we gedragen worden en dat het goed is.
‘Mijn eiland’ Lesvos is daar uitermate geschikt voor, althans, zo was het altijd. Deze zomer was alles anders. Op het strandje achter mijn huis, en op de stranden vlakbij landden iedere dag honderden vluchtelingen, voornamelijk uit Syrië. Iedere dag. De beelden zijn bekend, de situatie was en is schrijnend. Nauwelijks opvang, geen geld en wanhopige vrijwilligers die er het beste van proberen te maken. Ik schoot in de actie, vrienden bleken de spil van het vrijwilligerswerk, hadden professionele ondersteuning nodig en via de PvdA en Stichting Vluchteling lukte het om van alles op gang te brengen.
Voor het dorp was de situatie ingewikkeld. Men leeft van het toerisme en toeristen leken steeds meer weg te blijven door alle verhalen. Spanningen werden voelbaar. Tweeduizend vluchtelingen in een dorp waar een paar honderd mensen wonen is ook niet niks, zeker niet in een tijd die voor de bevolking zelf vol onzekerheid is.
Voor bezinning en rust was even geen tijd. Midden in de nacht kleine kinderen droge kleding aandoen, water uitdelen aan jonge mensen die met het hele gezin op de vlucht waren voor oorlog en geweld, tussendoor bellen met hulporganisaties – de diepe rust van het klooster was ver weg. Tot ik op een ochtend niet langs het kleine kerkje liep, maar weer eens naar binnen ging. Sophia, de vrouw van de priester, was met de bloemen en de kaarsen bezig. Ze zag me, kneep me in mijn wang en ging weer naar buiten. Na 10 minuten kwam ze terug, met haar hele familie. Tassen vol met eten en kleding bij zich, en enveloppen met geld. Voor de vluchtelingen. Niet alleen van hen, maar van heel veel mensen uit het dorp. Gebracht naar de kerk, de plek die voor hen staat voor barmhartigheid en naastenliefde. Van het niets dat ze hadden, gaven ze alles, meer waard dan de goederen zelf. We kusten de iconen en brandden de kaarsen, en in alle rust brachten we een klein beetje geluk naar hen die dat zo nodig hadden. Het was goed.
Door Marja Bijl, vice-voorzitter Partij van de Arbeid