Op 22 september gingen rechtsfilosoof Bas Schotel en Tweede Kamerlid Marit Maij in gesprek over asielbeleid tijdens een bijeenkomst van Trefpunt PvdA en Levensovertuiging. Lees hieronder de inleiding van Bas Schotel.
Rechtsfilosoof Bas Schotel stelt twee vanzelfsprekendheden ter discussie die grotendeels bepalend lijken te zijn voor het huidig migratiebeleid en ons denken hierover. Ten eerste, dat een restrictief migratie- en asielbeleid geboden en onvermijdelijk is. Ten tweede, dat “menselijk”, “menswaardig” en “humaan” categorieën zijn om het huidig beleid te legitimeren dan wel te bekritiseren.
1. Restrictief migratiebeleid is onvermijdelijk
“De PvdA steunt een streng, maar rechtvaardig toelatingsbeleid van asielzoekers”1. Hier wordt een zeer uitgesproken antwoord gegeven op de vraag: moeten de grenzen eerder dicht dan wel eerder open zijn? Sinds de jaren tachtig hebben politieke filosofen onderzocht hoe Westerse democratieën vanuit moreel oogpunt met deze fundamentele vraag van migratie moeten omgaan. Typische redenen voor open grenzen zijn: individuele vrijheid en autonomie, sociale gelijkheid en een efficiëntere verdeling van arbeid en kapitaal. En de typische redenen voor dichtere grenzen zijn: behoud van een nationaal culturele identiteit, behoud van de welvaartsstaat, bescherming nationale arbeidsmarkt en van veiligheid.
Het uitsluiten van vreemdelingen moet moreel worden verantwoord. Het volstaat niet te zeggen: dit is ons land en wij laten jou er niet in. De uitsluitende instanties moeten de uitsluiting moreel kunnen verantwoorden en legitimeren. Dit brengt ons bij de vraag: hoe verantwoordt de PvdA haar beleid? Hoe verantwoordt zij haar beleid naar haar kiezers en leden? Hoe verantwoordt zij dit naar de vreemdelingen die zij uitsluit?
Het gebrek aan onderbouwde verantwoording van het strenge toelatingsbeleid brengt het rechtskarakter van het immigratiebeleid in gevaar. Het beleid is dus niet alleen moreel of economisch problematisch, het is ook onhoudbaar bekeken vanuit de aard van het recht. Wij leren eerstejaars rechtenstudenten dat het recht aanspraak maakt op gezag. Eigenlijk zou het zo moeten zijn dat een individu er over het algemeen beter aan doet het recht te volgen, dan zelf elke keer opnieuw voor zichzelf te bepalen wat te doen. Migratiebeleid zonder onderbouwde verantwoording wordt voor uitgesloten vreemdelingen in dit verband hoogst problematisch: de uitgesloten vreemdeling wordt in ons recht ingesloten, hij wordt namelijk onderworpen aan de vreemdelingenwet die hij wordt geacht te gehoorzamen, met als gevolg dat hij wordt uitgesloten van de rest van onze rechtsorde. Hij wordt dus ingesloten met het oog op uitsluiting; “inclusion for the sake of exclusion”. Met andere woorden: het rechtskarakter van het huidige migratiebeleid staat onder druk. We zien dit concreet in het geval van de behandeling van uitgeprocedeerde asielzoekers. De Wet arbeid vreemdelingen verbiedt tewerkstelling zonder vergunning die alleen mogelijk is met een geldige verblijfstitel. Maar hoe kan deze wet maar een beetje in aanmerking komen om te worden gehoorzaamd als dit betekent dat de uitgesloten vreemdeling noch in zijn eigen levensonderhoud door arbeid mag voorzien, noch de overheid zorgt voor zijn elementaire levensbehoefte? Hier is niet alleen sprake van een mogelijk moreel ethisch probleem, hier wordt de basale logica van het recht aangetast. Dit brengt me bij de tweede vanzelfsprekendheid van mijn bijdrage: het beroep op menswaardige of humanere behandeling van vreemdelingen.
2. Appel op menselijke waardigheid en humaniteit
Het beroep op een humanere of menswaardige behandeling van vreemdelingen is in het beste geval een staaltje politieke retoriek. Het is namelijk volledig onbetwistbaar, veel belovend en tegelijkertijd goedkoop. Alsof de PvdA en kabinet ooit zouden zeggen: “vreemdelingen zullen mensonwaardig worden behandeld”, of “het beleid moet significant minder humaan”.
Het beroep op menswaardige behandeling getuigt van een vanzelfsprekendheid die op het gebied van migratierecht en menselijke waardigheid het beoordelingscriterium bij uitstek is geworden. Natuurlijk heb ik niets tegen een appel aan humaniteit op zich. Maar het tast het toch al wankele rechtskarakter van het immigratiebeleid aan.
Wat is mijn probleem? Menselijke waardigheid en humaniteit zijn eigenlijk geen juridische categorieën. Het is niet iets wat je als zodanig in een rechtbank inroept, en als je het doet is het je allerlaatste strohalm. Nu in het kader van migratiebeleid een beroep op menselijke waardigheid wordt gedaan, geven we te snel toe dat er juridisch niet veel meer valt te halen voor zowel vreemdeling als overheid. De roep om meer menselijke behandeling ligt volledig in het verlengde van het toenemende discretionaire karakter van vreemdelingenbeleid, dat zich uit in de zogenaamde “genade” van pardonregelingen en humanitaire overwegingen. Met pardonregelingen en humanitaire overwegingen probeert de overheid zich juist buiten het recht te manoeuvreren door deze maatregelen te bestempelen als een gunst, een kwestie van genade, niet van het recht. Met andere woorden: alle goede bedoelingen ten spijt, de vanzelfsprekendheid van het beroep op menselijke waardigheid door zowel voorstanders als tegenstanders van het huidige migratie- en asielbeleid tast op een onverwachte manier het rechtskarakter van datzelfde beleid aan.
Ik zou graag zien dat we de juridische traditie serieus nemen als het gaat om vreemdelingen. Dit is geen kwestie van moraliteit, universele solidariteit of menselijke waardigheid, maar simpelweg een minimale loyaliteit aan eeuwenoude juridische praktijk.
Door Bas Schotel, Universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam
Deze tekst is een sterk ingekorte versie van de bijdrage van Bas Schotel aan de bijeenkomst van Trefpunt op 22 september.
1 Verkiezingsprogramma 2012 Tweede Kamer.
Lees ook de bijdrage van Tweede Kamerlid Marit Maij aan de discussie.