Onze samenleving is vooral gericht op betaald werk. Door die nadruk voelen vrijwilligers en mantelzorgers zich ondergewaardeerd. Ten onrechte, aldus de FNV-voorzitter Ton Heerts, hun bijdrage is niet alleen zinvol maar ook complementair aan de voorzieningen van de verzorgingsstaat.
Zowel bij de beleidsmakers, de werkgevers en de vakbeweging is de focus voornamelijk gericht op betaald werk. Tegelijkertijd vindt de overheid dat burgers via vrijwilligerswerk en mantelzorg moeten bijdragen aan de participatiesamenleving. Deze spagaat heeft invloed op de zingeving die mensen ervaren. De nadruk op betaald werk betekent namelijk dat de onbetaald werkenden zich ondergewaardeerd voelen. Alvorens daar nader op in te gaan, eerst enkele woorden over de context waarin het debat over betaald en onbetaald werk zich afspeelt.
In de afgelopen twee decennia is de arbeid volkomen ondergeschikt gemaakt aan het bedrijfsresultaat, of erger nog: aan de belangen van aandeelhouders. Flexibiliteit is daarbij het toverwoord. Door de flexibilisering van arbeid hebben meer dan anderhalf miljoen werknemers in Nederland inmiddels een ‘los’ contract. De gevolgen hiervan zijn bekend: makkelijk ontslag, minder scholing, slechtere beloning en ‘voor jou tien anderen.’ Werk is in veel gevallen een individuele ‘race to the bottom’ geworden.
Vrijheid van handelen in gedrang
Als de flexibilisering van de arbeid in het huidige tempo doorgaat, zijn vaste dienstverbanden straks niet meer dan een vage herinnering. Behalve dat deze ontwikkeling een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden met zich mee brengt, is zij ook funest voor de binding van mensen met hun werk. Een binding die voortvloeit uit het menselijke verlangen om goed werk te doen omwille van het werk zelf.
Duurzaam werk verschaft mensen waardigheid. Naast goede arbeidsvoorwaarden en zekerheid biedt het idealiter ook ruimte voor zeggenschap en vakmanschap. In de huidige arbeidsverhoudingen komt de vrijheid van handelen op de werkvloer en daarmee de ruimte voor vakmanschap echter steeds vaker in het gedrang. Een paar bekende voorbeelden. Docenten hebben zoveel stelselwijzigingen over zich heen gekregen dat ze nauwelijks toekomen aan het geven van goed onderwijs. En voor verzorgenden en verplegenden is de handelingsvrijheid ingeperkt omdat precies is vastgelegd hoeveel tijd ze mogen besteden aan bepaalde handelingen.
Tegenstellingen zetten solidariteit onder druk
De vraag of er nog wel ruimte is voor de eigen invulling van het werk, voor het vakmanschap is des te belangrijker als bedacht wordt dat arbeid alleen zingevend is als het bijdraagt aan zelfontplooiing en persoonlijk welzijn en verricht wordt in verbondenheid met anderen. Die verbondenheid of solidariteit staat zwaar onder druk, niet in het minst door de tegenstelling tussen buitenstaanders en gevestigden op de arbeidsmarkt.
De gevestigden zijn mensen met een vast contract en met redelijke tot goede arbeidsvoorwaarden. Zij beschikken over een zekere mate van bestaanszekerheid. Dat laatste kan niet gezegd worden van de buitenstaanders: het leger van oproepkrachten, mensen werkzaam in payrollconstructies, schijnzelfstandigen en uitzendkrachten. Zij hebben vaak slechte arbeidsvoorwaarden en leven voortdurend in grote onzekerheid. Voor sommigen is zelfs het maar de vraag of ze de volgende dag nog werk hebben.
Ook jong en oud worden in het publieke debat over arbeidsverhoudingen vaak tegenover elkaar gezet: jongeren zouden geen probleem hebben met flexibele arbeidscontracten, ouderen wel. Bij het zoeken naar een oplossing voor deze tweedeling is de leidende gedachte tot nu toe dat de één er alleen maar op vooruit kan gaan wanneer de ander inlevert.
Hype fnuikt debat over herverdeling van arbeid
Het politieke en maatschappelijke debat over de collectieve mogelijkheden tot herverdeling van arbeid is gestrand op de hype van de te verwachte tekorten op de arbeidsmarkt. Volgens die gedachte zou herverdeling van het betaalde werk niet nodig zijn, omdat er door de vergrijzing straks, na de crisis, werk genoeg is. Of dat beeld werkelijkheid wordt, valt nog te bezien. Vooralsnog hebben we te maken met een almaar stijgende, voor een deel structurele, werkloosheid.
In zijn eerste Troonrede zette koning Willem Alexander onlangs stevig in op activering naar betaald werk. De grote vraag is of dat zo scherp moet worden aangezet. Met de immer grotere nadruk op betaalde arbeid en de steeds hardere regels is het de vraag of mensen wel tijd en energie overhouden voor mantelzorg en vrijwilligerswerk die we krachtens de koninklijke proclamatie van de participatiesamenleving kennelijk ook zeer waarderen. Activeren naar betaald werk is belangrijk, maar dit moet niet zulke vormen aannemen dat vrijwilligerswerk, ook als mogelijke opstap naar een betaalde baan, onmogelijk wordt.
Weg met de tegenstellingen en de of-of keuzes
Terug naar het begin: is de vraag naar de zingeving van werk ten tijde van een diepe crisis wel relevant of moet je gewoon blij zijn dat je überhaupt werk hebt? Werk is zingevend als het aansluit op wie je bent en wat je kunt, op wat je mogelijkheden, opleidingen, ervaringen en wensen zijn. Een activiteit waarin je je vakmanschap kwijt kan en waar je plezier aan beleeft, maar ook een die bestaanszekerheid en groeimogelijkheden biedt. Dat kan via een betaalde baan maar ook in vrijwilligerswerk.
We moeten kortom af van de grote tegenstellingen en de of-of keuzes. Onbetaald werk waarderen, betekent mensen ruimte geven zelf in te vullen hoe ze hun bijdrage aan de samenleving willen vormgeven. Om dat te kunnen doen, moeten we de kern van de verzorgingsstaat overeind houden, en dienen we een nieuwe consensus te bereiken over wat mensen horen bij te dragen.
door Ton Heerts
Ton Heerts is voorzitter van de FNV. Dit artikel is gebaseerd op de inleiding die hij heeft gehouden op een bijeenkomst van de Banning Werkgemeenschap op zondag 3 november in de Rode Hoed in Amsterdam over de zin van werk. Het artikel werd eerder afgedrukt in Sociale Vraagstukken.