Wie denkt dat klasse er niet toe doet, heeft niet goed opgelet. Klasse is terug van (nooit) weggeweest, betogen Ron Meyer en Claire Ainsley beiden in hun eigen boek. Toch verschillen de twee boeken sterk van elkaar. Meyer eist eerherstel voor ‘zijn’ klasse van de hardwerkende traditionele arbeidersklasse: de onmisbaren die tijdens de coronacrisis doorwerkten. Ainsley zoekt naar nieuwe groepen. Want wie een nieuwe klassenstrijd wil aangaan, heeft massa nodig.
‘Klasse is overal, behalve op tv, in de kranten of aan de talkshowtafels. En evenmin in de politiek. (…) Ik onderzoek hoe vaak klasse voorbijkomt als thema in de talkshows in de maand voor de verkiezingen. Ik had overigens ook drie maanden of een jaar vooraf kunnen bekijken, dat had voor de conclusie weinig verschil gemaakt. Voor de zekerheid heb ik het meest existentiële element van de botsing der klassen geturfd: hoe vaak wordt er gesproken over het schandaal dat wij in Zeswegen, Woensel en Oosterparkwijk zes jaar eerder doodgaan? Het resultaat? Nul keer.’
Aldus oud SP-voorzitter en vakbondsman Ron Meyer in De onmisbaren, dat ook werkelijk een ode is aan zijn eigen sociale klasse, zoals de ondertitel luidt. Het is in alle opzichten een verfrissend boek. Niet in de laatste plaats omdat er geen woord Spaans bij is. Geen managementtaal of analytisch jargon. In pijnlijke voorbeelden laat Meyer zien waar de schoen wringt. Hij vindt dat de klasse waartoe hij behoort, de mensen die het niet breed hebben maar wel het harde en zware werk doen, uitgekotst en vernederd wordt. En hij laat dit weten ook. De kracht van het boek zit in de persoonlijke verhalen van Rons familie en omgeving, en een steeds groter gedeelte van de samenleving die de problemen van de onmisbaren toch vooral aan deze onmisbaren zelf wijt. Immers, als ze harder hadden gestudeerd, slimmere keuzes hadden gemaakt, dan zouden ze toch niet in de ellende zitten? Het is dezelfde zweem die ook jarenlang rond de mensen hing die getroffen werden in de toeslagenaffaire. Meyer maakt met harde woorden duidelijk dat hij het neerkijken op gewone, hardwerkende mensen meer dan beu is. Ze zitten in flexbanen, hun lonen stijgen amper terwijl publieke voorzieningen in de wijk verschralen en de vaste lasten oplopen. Maar tijdens corona houdt deze groep mensen Nederland wel draaiend. Flexcontracters worden eruit gegooid of werken onbeschermd door, en de hoge middenklasse met hun kantoorbanen werkt zonder enig probleem thuis verder. Ondertussen lijkt het alsof een groot deel van Nederland doet alsof die kloof niet bestaat, alsof er geen ongelijkheid is. Alsof mensen uit armere delen van Nederland inderdaad niet gemiddeld zes jaar eerder doodgaan dan de gemiddelde bewoner van de belendende, betere wijk. En vooral alsof dit niet op de politieke agenda hoeft te staan, omdat het zou leiden tot een andere, eerlijkere verdeling.
Maar goed, na een aantal van dit soort rake klappen, soms ook niet gespeend van een beetje gemakzuchtig zwart-witdenken (mensen met namen als Thierry en Sigrid horen op voorhand bij ‘de kwaden’, mensen met namen als Sita horen bij ‘de onzen’), roept het boek van Ron Meyer wel de vraag op wat nu de oplossing is. Niet geheel onverwacht komt de vakbondsman uit bij ‘weerstand bieden’, en ‘het organiseren van een gemeenschap die zich bewust is van haar belangen en ideeën’. Op de werkvloer nog steeds mogelijk, zeker als werkgevers er een potje van maken. Maar op politiek vlak lijkt het moeilijker dan ooit, getuige de laatste waardeloze verkiezingsuitslag van links als geheel. Geen enkele linkse partij uitgezonderd (dus ook de SP niet). Hoe valt de klasse van Meyer weer op het bord te zetten? Ze is getalsmatig misschien kleiner dan ooit. Ingewikkelder nog: veel mensen identificeren zich er niet langer mee. Dat dilemma beschrijft Ron Meyer zelf ook, wanneer hij als een van de eersten in zijn omgeving wél naar de universiteit gaat, en ziet dat er via zijn universitaire ‘toegangskaart’ een ander leven lonkt. Meyer zelf kiest uiteindelijk voor zijn eigen klasse, maar grote groepen mensen zijn natuurlijk blij dat ze zichzelf opwerken tot de (hogere) middenklasse. Voorbij het sappelen, voorbij de klassenstrijd. En, ook al is het vaak een illusie, nog op eigen kracht ook! En wie toch al uit een relatief vermogend gezin kwam, kan zich weinig bij armoede voorstellen. Meyer, en andere linkse leiders met hem, mogen misschien sociologisch en macro-economisch gelijk hebben, voor de individuele kiezer die het relatief goed gaat is klasse ontegenzeggelijk een woord van het verleden. Zaterdagochtend canvassen in SP-jassen gaat dat niet keren. Dus wat dan wel? Misschien is Meyers boek een mooi startschot voor het kantelen van het debat, maar er zal meer moeten gebeuren.
Nieuwe arbeidsklasse
Wie echt iets aan het lot van deze onmisbaren wil doen, zal ze (zoals Meyer ook schrijft) politiek moeten organiseren en de agenda laten bepalen. Maar dan moet deze groep niet beperkt blijven tot de toch wat kleine habitat van Meyer. Want om een grote coalitie te bouwen, moet verder gereikt worden dan de eigen nestgeur. Daarom zijn alle initiatieven interessant die pogen de electorale vijver groter te maken. Eén daarvan is het boek The new working class. How to win hearts, minds and votes. Het is geschreven door Claire Ainsley, oud-denktankdirectrice met een achtergrond in de Engelse vakbeweging, die nu op een interessante stoel zit omdat ze onder Keir Starmer het nieuwe Labour-beleid mede mag vormgeven. Ze haalt hierbij oud-premier Tony Blair aan, die ooit stelde: Society has changed, and we have not changed sufficiently with it. Een les die geldt voor geheel Europees links. Niet voor niets voerde Lodewijk Asscher het boek van Ainsley als inspiratiebron op in zijn Opstaan in het Lloyd Hotel.
Het doel van Ainsley is om een nieuwe arbeidsklasse te detecteren, eentje die getalsmatig groot genoeg is om het verschil te kunnen maken. Ze richt zich, naast progressief denkende middenklassers, daarom niet alleen op de oude arbeidersklasse, maar op de precaire onderkant van de arbeidsmarkt én allerlei ‘nieuwe’ groepen, die zij de ‘opkomende groep dienstenwerkers’ noemt. Omdat de arbeiders en precaire werkers altijd al de klassieke achterban vormden van partijen als de SP en de PvdA, is met name die nieuwe groep dienstenwerkers interessant. In hoeverre is deze nu echt nieuw? Ainsley beschrijft deze groep als werknemers, met name vrouwen, bovengemiddeld met migratieachtergrond, opvallend vaak werkzaam in de nieuwe dienstenindustrie met veelal flexibele banen die eigenlijk niet stabiele middenklasse banen genoemd kunnen worden. Middelbaar, maar niet universitair opgeleid, vaak werkend in deeltijd. Soms vrijwillig zelfstandige, soms gedwongen. Soms vastzittend in gebroken diensten, soms daarvoor gekozen omwille van het combineren van zorg en werk. Volgens Ainsley zou de combinatie van deze groep met de meer traditionele achterban van de sociaaldemocratie en vakbond een nieuwe arbeidsklasse kunnen vormen die getalsmatig wél sociaal beleid kan afdwingen.
De volgende stap is hoe dat het beste kan. Volgens Ainsley door simpelweg te kijken wat deze groep belangrijk vindt. Niet zozeer op de Labour-methode uit de tijd van Blair, waar elke beslissing door opiniepeilers doodgecheckt werd, maar door te kijken welke waarden deze grote groep deelt en belangrijk vindt. Nu kun je natuurlijk betogen dat je dan automatisch uitkomt bij sociaaldemocratische waarden en ideeën. Tegelijkertijd zien we in de laatste verkiezingsuitslagen dat links nog nooit zo weinig steun heeft gekregen als nu. Dat komt volgens Ainsley omdat de waarden die mensen zelf belangrijk vinden niet vanzelfsprekend worden uitgedragen, omdat politici te veel vanuit hun eigen individuele perspectief en vooral ideologie spreken: ‘Een vurige speech over al het kwaad van privatisering mag misschien op veel applaus op het sociaaldemocratische partijcongres rekenen, normale stemmers maken zich niet zo druk als actieve partijleden over hoe publieke dienstverlening tot stand komt.’ Concreter gesteld: partijen zouden er volgens Ainsley goed aan doen om te bewegen naar de morele waarden van de kiezer, in plaats van te verwachten dat de kiezer zich zal aanpassen aan standpunten van de partij.
Vier waarden
Wat zijn dan die gepeilde waarden van de kiezers binnen de nieuwe arbeidsklasse? Volgens Ainsley zijn dat er vier: familie, eerlijkheid (‘fairness’), hard werken en fatsoen (‘decency’) . Ergens klinkt er een echo uit het PvdA-project Van Waarde (‘goed werk’, ‘bestaanszekerheid’), tegelijkertijd herbergen een aantal van deze waarden meer conservatisme en trots dan de Van-Waarde-waarden en de gemiddelde PvdA-taal. Het zijn waarden en bijbehorende ideeën die je juist eerder in het boek van Ron Meyer tegenkomt. Het zijn termen die je zelfs bij het CDA (familie) en de VVD (hard werken) tegenkomt (maar waarnaar meestal niet gehandeld wordt, althans, niet in het belang van de nieuwe arbeidersklasse). Het kunnen soms ook waarden zijn waar de sociaaldemocratie niet op zit te wachten, zoals gesloten nationalisme en een sceptische houding ten opzichte van immigranten en buitenstaanders.
De vier waarden die Ainsley vindt, werkt ze vervolgens uit in politieke voorstellen. De waarde ‘hard werken’ leidt tot voorstellen op het gebied van training en onderwijs, betaald door werkgevers. De waarde ‘fatsoen’ tot degelijke volkshuisvesting. Interessant genoeg valt onder ‘eerlijkheid’ niet alleen vaste contracten, maar ook het garanderen van betaalbare energieprijzen (!) en een wat vaag blijvend puntensysteem voor migranten waarbij kansarme migranten geweerd lijken te worden. Vier zaken vallen op aan de reeks vrij concrete maatregelen. Er zitten allereerst uiteraard een aantal bekende, weinig originele, maar wel terechte voorstellen tussen als het recht op goede zorg, de verhoging van het minimumloon en een focus op wat in vakbondstermen ‘(gewoon) goed werk’ heet (vaste contracten, hoge lonen, goede arbeidsomstandigheden, inspraak in arbeidstijden en het combineren van zorg en werk). Ten tweede worden conservatief klinkende begrippen (fatsoen, familie) verbonden aan progressieve politiek: wél inkomensondersteuning voor arme families met kinderen, maar geen belastingpremie op het sluiten van een huwelijk. Als derde kun je betogen dat deze conservatief aandoende waarden ook anders ingevuld hadden kunnen worden en het dus maar de vraag is of de gepeilde burgers willen eindigen met de Labouragenda. Want Ainsley is wat ambivalent op dit soort punten: wel begrip voor de teleurgestelde Brexitstemmer, maar echt beleid – liever niet. Als laatste valt op dat veel identiteitsvoorstellen verdwenen zijn. Ainsley lijkt tussen de regels door te pleiten voor een meer vakbondsachtige, of zo je wilt, een soort klasse-benadering: kijk waar gedeelde economische belangen liggen, en bouw daarmee een basis op, die tegelijkertijd kan dienen om racisme en seksisme uit te bannen.
Ainsley schetst zodoende een aardig perspectief dat Labour, maar misschien ook andere Europese sociaaldemocraten, een bredere basis kan bieden. Tegelijkertijd blijft de twijfel knagen. Want is dit niet een zelfde soort agenda die de PvdA met haar nadruk op (bestaans)zekerheid nu al een paar jaar uitdraagt? Want terwijl de PvdA bij de afgelopen Kamerverkiezingen weer onverminderd bovengemiddeld scoorde onder kosmopolitisch ingestelde hoger opgeleiden, was die nieuwe, bredere achterban nog vrijwel afwezig. Of moet er toch een zekere mate van doorvoelde geloofwaardigheid zijn, van werkelijke representatie, waarbij de personen die deze waarden uitdragen uit de nieuwe arbeidsklasse zelf voortkomen in plaats van dat het blijft bij slogans die worden uitgedragen door academici uit de hoge middenklasse? Geleend prestige of flirten met een familieachtergrond van ‘de dochter van de melkboer’ is dan niet voldoende. Veel mensen kunnen zich slecht identificeren met zondagskinderen. Echte geloofwaardigheid hangt ook samen met het echt iets doorleeft hebben, met werkelijk risico hebben gelopen, met strijd – voor de anderen maar ook voor jezelf. Moeten er niet simpelweg meer Ron Meyers de sociaaldemocratie komen versterken, voordat nieuwe of verloren oude groepen weer aan boord komen?
Twan van Lieshout won in 2018 de Banningprijs en is redacteur van Tijd&Taak. Dit artikel verscheen in Tijd&Taak, 2021: nummer 3.