Merijn Oudenampsen (1979, Amsterdam) is socioloog en politicoloog. Hij is als postdoc verbonden aan de UvA, waar hij onderzoek doet naar de politieke geschiedenis van het neoliberalisme in Nederland. Voor zijn promotieonderzoek bij de Universiteit van Tilburg, bracht hij het gedachtegoed achter de Fortuyn-revolte in kaart. In het najaar van 2018 verscheen De conservatieve revolte, de Nederlandse handelseditie van zijn proefschrift, bij uitgeverij VanTilt. De doorbraak van het rechtspopulisme is in Nederland overwegend beschreven als een opstand van de onderbuik. De conservatieve revolte verkent de opstand in de bovenkamer. Het is genomineerd als beste filosofieboek van 2018 en beste boek van 2018 door de NRC boekenredactie. Oudenampsen schrijft regelmatig essays en analyses voor de Groene Amsterdammer, Krisis, de Gids, de Helling en Socialisme en Democratie.
De omslag van je boek bevat een schilderij van Bolkestein dat in het bezit is van de Tweede Kamerfractie van de VVD. Waarom koos je voor dit beeld?
Ik zie Bolkestein als belangrijkste grondlegger van de conservatieve revolte in Nederland. In de jaren negentig was hij een politiek figuur met aanzien. Bolkestein profileerde zich nadrukkelijk in het publieke debat en introduceerde allerlei internationale nieuwrechtse denkers die hier weinig gelezen werden. Er ontstond een groep om hem heen, veelal verbonden aan de Leidse universiteit, die uiteindelijk zeer invloedrijk werd in het publieke debat. Doordat ik het schilderij gebruikte als omslag voor mijn proefschrift merkte ik dat het beeld veel reacties opriep, daarom past het bij mijn boek.
Wat wil je met de titel De conservatieve revolte zeggen?
Het boek gaat over de Fortuynrevolte. Ik laat zien welke ideeën inwerken op Fortuyn, welke ideeën hij kopieert, in welke stroming van het denken hij stond. Daarbij speelt conservatisme een belangrijke rol. In Nederland associëren we conservatisme vaak met prudentie, gematigdheid; met het midden aanhouden. Het Anglo-Amerikaanse conservatisme van Thatcher en Reagan is echter veel activistischer en radicaler van karakter. Dat is een inspiratie geweest voor een vergelijkbare vorm van conservatieve politiek in Nederland.
Daarvoor had je Janmaat die met één been in de extreemrechtse traditie stond. Hij had antisemitische mensen in zijn partij, mensen die veroordeeld waren voor geweldsdelicten. Janmaat was onderdeel van een periode waarin zorgen over migratie en buitenlanders met extreemrechts werden geassocieerd en daardoor niet bespreekbaar waren in het politieke domein. Zowel Bolkestein als Fortuyn richtte zich op immigratie, maar zij gebruikten daarbij een nieuw politiek discours en namen afstand van het oude extreemrechtse denken. Daardoor is het anti-immigratie discours van kleur veranderd en acceptabel geworden.
Als je kijkt naar het huidige opinie- en internetklimaat dan zie je daarin veel denkbeelden terug die overeenkomen met wat Fortuyn en Bolkestein al vanaf begin jaren negentig zeiden: er is een linkse elite van cultuurrelativisten aan de macht, er is een botsing der beschavingen gaande tussen het westen en de islam, de jaren zestig en zeventig hebben geleid tot decadentie en verwaarlozing van de nationale identiteit. Mijn boek legt er de nadruk op dat ideeënpolitiek belangrijk is geweest en dat het niet simpelweg een opstand van de onderbuik was, maar ook van de bovenkamer. Hoe mensen denken over maatschappelijke thema’s, is afhankelijk van de frames die hen worden aangereikt door politiek en media. Martin Bosma van de PVV schrijft bijvoorbeeld dat de PVV een partij is die niet alleen electoraal wil scoren maar bovenal geïnteresseerd is in het verspreiden van de eigen boodschap. Bosma beschrijft hoe hij in verschillende dorpen en steden in Nederland met mensen spreekt en naar zijn tevredenheid ontdekt dat de boodschap van de PVV daar geland is. Noties zoals dat de sharia dreigt te wordt ingevoerd en dat links in een complot zit met de islam. Vaak is het minder extreem, maar op die manier kunnen ideeën een vormende invloed hebben. Middenpartijen zoals de PvdA zijn veel minder bezig met het uitventen van hun wereldbeeld. De PvdA heeft in de jaren negentig een technocratische slag gemaakt. Het ging daarbij veel meer om hoe je bestuurt op een efficiënte manier dan om hoe je mensen overtuigt van jouw ideeën.
In je boek stel je dat het de taak van de wetenschapper is om de praktische overtuigingen te herleiden tot een ideologisch wereldbeeld. Wat bedoel je daarmee?
Het is een referentie aan een beroemde lezing van de socioloog Max Weber. Hij stelde daarin dat het de taak van de sociale wetenschap is om aan mensen duidelijk te maken hoe praktische standpunten zich verhouden tot een wereldbeeld of ideologie. Grof gesteld, als je pleit voor een minimale staat, ben je dan een anarchist, een liberaal of een conservatief? Hij zag het als de taak van de sociologie om daarin duidelijkheid te scheppen, zodat mensen zich rekenschap konden geven van de zin van het eigen handelen. In mijn boek probeer ik op eenzelfde wijze te reconstrueren wat de verschillende ideologische posities zijn in het Nederlandse debat ten tijde van de Fortuyn-revolte. Alleen is niet iedereen daar even enthousiast over. Als je mensen een bepaald label geeft zoals bijvoorbeeld conservatief, dan nemen ze je dat niet in dank af. Hans Achterhuis schreef in de Volkskrant in een recensie over mijn boek dat hij dat labelen irritante etikettenplakkerij vindt. Voor een wetenschapper is etikettenplakkerij echter een heel basaal uitgangspunt, dat heet taxonomie.
Maar in Nederland zijn mensen daar niet zo op gesteld, omdat in ons bestel de middenpositie in het debat de ultieme machtspositie is. In Nederland gaat het erom de eigen ideeën dominant te maken door te doen alsof het nuchter realisme is. Zo zei Bolkestein dat hij een realist was.
Dit heeft alles te maken met de Nederlandse coalitiepolitiek. Als je als VVD-er een bezuiniging wil doorvoeren op sociale huisvesting is het beter om te doen alsof die niet gemotiveerd wordt vanuit een ideologie over een kleinere overheid. Je kunt beter zeggen dat het om puur pragmatische redenen noodzakelijk is, om zo andere partijen mee te krijgen. Dit klassieke Nederlandse schikken en plooien is een enorme prikkel in de politiek, maar ook in het publieke debat, om meer ideologische denkbeelden te verhullen. Dat heeft voordelen maar ook nadelen. Bas Heijne hamert erop dat politici niet meer de taal spreken van waardegedreven politiek. De vraag wat een goede samenleving is raakt steeds meer op de achtergrond.
In het boek baseer jij je op o.a. Hans Daalder en James Kennedy. Wil je dat toelichten?
Hans Daalder, Leids hoogleraar in de Wetenschap der Politiek in de periode 1963-1993, wordt gezien als grondlegger van de Nederlandse politicologie. Hij was in zijn beginperiode een beetje een rebel, ik identificeerde me wel enigszins met hem. Hij leverde in 1964 kritiek op het regenteske karakter van het Nederlandse bestel en werd zo een belangrijke invloed op de progressieve protestbewegingen uit die tijd.
De politiek bestond toen uit de zogenaamde levensbeschouwelijke zuilen: protestanten, katholieken, sociaaldemocraten en liberalen. De elites kwamen bij elkaar in allerlei commissies en besturen en bedisselden daar allerlei zaken onderling in een technocratische taal die onbegrijpelijk was voor het bredere publiek. Hierdoor kreeg de politiek een sterk elitair karakter. Daalders kritiek op de regentencultuur komt steeds weer terug. Het is eveneens een belangrijke inspiratie voor Fortuyn geweest, die zich in de jaren negentig tegen de regenten keerde.
Het werk van James Kennedy, hoogleraar Moderne Nederlandse geschiedenis, heb ik als een opstapje gebruikt voor mijn eigen analyse. Ik bouw voort op zijn theorie die zegt dat in de jaren zestig en zeventig een progressieve wende plaats kon vinden omdat de traditionele elites mee-veerden met de progressieve beweging. Ik stel dat het omgekeerde gebeurt in de jaren negentig. Toen vond een conservatieve wende plaats die ook werd opgevangen door de mee-verende elites.
In de Paradisolezing van Joop den Uyl uit 1981 voorzag hij dat de opkomst van de ‘vrije markt ideologie’ van Hayek en Friedman de verzorgingsstaat bedreigde. Dit ging samen met depolitisering, technocratisering en pragmatische maatregelen. Waarom is er met die waarschuwing van Den Uyl niets gedaan binnen de PvdA?
In de jaren zeventig werden de bakens verzet in het economisch beleid. Electoraal was de PvdA toen op een hoogtepunt maar het lukte de partij niet om coalities te smeden met andere partijen want die hadden hun denken inmiddels bijgesteld. Wilde de PvdA nog in beeld blijven als coalitiepartner dan moest ze meegaan in het nieuwe marktgerichte denken. Tegelijkertijd kwam een nieuwe generatie op in de partij die een marktgericht beleid voorstond. Dat waren mensen als Willem Vermeend, Rick van der Ploeg, Dik Wolfson, allemaal economen.
Den Uyl vertegenwoordigde een rijke intellectuele traditie. Hij was sterk geïnspireerd door Galbraith, een Amerikaanse keynesiaanse econoom, die het boek The Affluent Society schreef. Dat boek is nog steeds heel relevant. Hij stelde de vraag wat welvaart werkelijk betekent? Welvaart gaat om kwaliteit van leven, om de kwaliteit van het bestaan en veel minder om economische groei sec. Dat is nu met klimaatverandering en alle problemen die er zijn met stress en burnouts een boodschap die opnieuw relevant is. Een vierdaagse werkweek is een van de meest effectieve maatregelen tegen klimaatverandering. Begin jaren tachtig raakte Den Uyl echter gemarginaliseerd en brak het marktdenken door.
Je publiceert over de sociaaldemocratie. Zo schreef je een hoofdstuk in het boek bij de Van Waarde resolutie. Hoe kijk je aan tegen de discussie in de PvdA hierover?
Ik was in 2013 bij de presentatie van het Van Waarde onderzoek en de bijbehorende resolutie. Monika Sie, toen directeur van de WBS, gaf aan dat het ook een kritiek was op de toenmalige koers van de PvdA. Zij riep de partij op om te laten zien waarin de positie van de PvdA verschilde met die van de VVD. Samsom zei dat de PvdA zich niet ter linkerzijde van het regeerakkoord bevond maar enkel op een ander punt in de tijd. Hij vond dat de PvdA de waardes even in de vrieskast moest zetten ten tijde van de bezuinigingen en als de crisis voorbij was dan kon de PvdA weer haar ideologische veren opschudden. De resolutie werd op dat moment feitelijk door Diederik Samsom onklaar gemaakt.
Je stelt dat de PvdA macro-economisch rechtse politiek voert, maar micro-economisch zich links opstelt. Waarom blijft de PvdA sociaaleconomisch rechts?
De PvdA accepteert de basale premisses van de aanbodeconomie, namelijk dat de markt efficiënter is dan de overheid en dat elke vorm van herverdeling inefficiënt is. Dat accepteer je als basaal gegeven maar om politieke redenen, vanuit de waarde van rechtvaardigheid, wil je bijsturen. Dat bijsturen leidt echter altijd tot verlies van efficiëntie en welvaart. Het is een sociaaldemocratische luxe die je alleen kunt financieren in tijden van overvloed. Dat is een breuk met het keynesiaanse denken. Zo vergeleek Asscher (in een toespraak in De Balie in 2015) keynesiaans beleid met een gokverslaafde vader met grote schulden, die zijn kinderen vakantie belooft. De kinderen, ofwel de kiezer, weten dat de belofte leeg is. Dat is een vrij rechtse manier om naar overheidsinvesteringen te kijken. Ik vind het jammer dat economisch beleid zo weinig onderwerp van debat is in de PvdA.
De laatste tijd zien we gelukkig dat er een andere wind is gaan waaien. Ongelijkheid was lange tijd helemaal geen onderwerp van debat binnen de economie. Thomas Piketty heeft dat op de agenda gezet. Er zijn ook andere onderzoekers die laten zien dat ongelijkheid op lange termijn schadelijk is. Niet alleen voor de economie maar ook voor het vertrouwen in instituties. De analyse is dat die groeiende ongelijkheid mondiaal een belangrijke factor is die de onvrede met de politiek voedt. Dat creëert ruimte voor herverdeling, het garanderen van basisvoorzieningen en het verschaffen van zekerheid. Dat is een belangrijke verschuiving die zeker zijn stempel zal drukken op Nederland.
Nederland is vaak een land dat zich aanpast aan ontwikkelingen in het buitenland. De Verenigde Staten zijn de belangrijkste plek waar over dit soort dingen gedebatteerd wordt. Je ziet dat de Democratische partij, die echt een Derde Weg partij is, een verschuiving naar links aan het maken is. Ik denk dat dit indirect een grote uitwerking zal hebben, net als de verkiezing van Trump een enorme impact had in Nederland.
Wat gebeurde er bij de religieuze partijen?
In Nederland heeft het christelijk-sociale denken een merkwaardige dubbelrol gespeeld. Binnen het christelijke denken was er in de jaren vijftig feitelijk een meer sociale vleugel en een meer neoliberale vleugel. Het laatste kamp was voor een kleinere rol van de overheid, en verdedigde dat met christelijke termen als subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring. In de jaren tachtig zie je dat door het CDA teruggegrepen wordt op het christelijk-sociale denken om het bezuinigingsbeleid van Lubbers te verdedigen. Herman Wijffels speelde hier een belangrijke rol in. Hij stelde begin jaren tachtig dat er behoefte was aan een nieuwe ideologie om marktwerking door te voeren en stelde dat het christelijk-sociale denken hiertoe heruitgevonden kon worden. Het gaat feitelijk om een neoliberaal gemeenschapsdenken, het afbouwen van de verzorgingsstaat zou leiden tot hernieuwde gemeenschapszin en verantwoordelijkheidsgevoel. De intellectuele wortels van de huidige participatiesamenleving gaan terug tot die tijd.
Waar zie je linkse politiek? Wie weet zich te ontworstelen aan het vrije markt denken? Bij de presentatie van je boek bood je dat GroenLinks wethouder Rutger Groot Wassink aan. Waarom aan hem?
Eerder vroeg ik Femke Halsema omdat zij mijn boek vrij uitgebreid aanhaalde in haar essay voor de maand van de filosofie in 2018. Ze kon niet en toen heb ik Rutger Groot Wassink gevraagd. Hij is van een nieuwe generatie politici die niet bang is om stelling te nemen en waardegerichte politiek ambieert en bedrijft. Daar ontbreekt het veelal aan op links.
Ik ben niet echt een partijdier maar ik identificeer me met de linkervleugels van de linkse partijen. Ik ben net lid geworden van Groen Links omdat ik denk dat klimaatverandering hét thema gaat worden van de komende decennia. Ik krijg binnenkort een kind. En ik vind het schokkend dat er in tamelijk kort tijdsbestek een vrij breed gedragen beweging van klimaatsceptici is opgekomen. De Telegraaf speelt daarin een belangrijke rol. Nederland is hekkensluiter op klimaatbeleid in Europa terwijl wij heel kwetsbaar zijn voor zeespiegelstijging. De vraag is hoe de kosten van de energietransitie verdeeld gaan worden. Je zou daar een links beleid op moeten voeren. De overheid moet een veel belangrijker rol spelen dan zij nu doet. In feite zegt de overheid nu: “Beslist u maar maatschappelijk middenveld, gaat u maar aan de klimaattafel zitten. Wij kijken toe wat u opschrijft en zullen dan iets gaan doen.” Als je een fundamentele verandering wil, moet je dat met hardere hand afdwingen.
Je werkt nu aan een onderzoek naar neoliberalisme. Wat houdt dat in?
In opdracht van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek doen Bram Mellink, Naomi Woltering en ikzelf onderzoek naar de politieke geschiedenis van het neoliberalisme in Nederland van 1945 tot 2002. In 2021 geven we een boek over dit onderwerp uit. Daarvoor zullen we regelmatig onze bevindingen publiceren.
Foto Merijn Oudenampsen: Steven Ligthert